In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 28 maart 2023 voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser op 29 maart 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 2 april 2024 ontvangen, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen, maar overweegt dat in dit geval een langere termijn van zes weken redelijker is, gezien het aantal aanvragen dat door verweerder moet worden behandeld. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 en het griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.