ECLI:NL:RBZWB:2024:434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 5761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 december 2022. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.889. Na het Besluit rechtsherstel box 3 werd het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verlaagd tot € 9.140. Belanghebbende verzocht om verdere ambtshalve vermindering van de aanslag, maar de inspecteur wees dit verzoek af en verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelde het beroep op 30 november 2023. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering ten onrechte had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat het werkelijk rendement van belanghebbende niet meer dan € 3.648 bedraagt en dat de inspecteur de koersverliezen niet had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2018 moest worden verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.648. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.889.
1.2.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het Besluit rechtsherstel box 3 het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bij beschikking verminderd tot € 9.140.
1.3.
Belanghebbende heeft verzocht om (verdere) ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Gelijktijdig met het beroep is het beroep van belanghebbende met zaaknummer 22/4861 behandeld. Namens belanghebbende is het beroep met zaaknummer 22/4861 ter zitting ingetrokken. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 ten onrechte afgewezen en moet de aanslag IB/PVV 2018 worden verminderd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 een aangifte IB/PVV ingediend. Daarin heeft belanghebbende de volgende gegevens vermeld:
AOW, pensioen, lijfrente
€ 31.680
Totaal box 1-inkomen
€ 31.680
Bank- en spaartegoeden
€ 109.355
Aandelen, obligaties, e.d.
€ 187.131
Rendementsgrondslag box 3
€ 296.486
Heffingsvrij vermogen
€ 30.000
Grondslag sparen en beleggen
€ 266.486
Totaal box 3-inkomen
€ 9.889
4.1.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 de gegevens uit de aangifte gevolgd.
4.2.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het Besluit rechtsherstel box 3 het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verlaagd tot € 9.140. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen:
Bezittingen
Waarde
Forfait
Belastbaar rendement
Bank- en spaartegoeden
€ 109.355
0,12%
€ 131
Aandelen, obligaties, e.d.
€ 187.131
5,38%
€ 10.067
Totaal
€ 296.486
€ 10.198
Het rendementspercentage bedraagt dan 3,43%, zijnde (€ 10.198 / € 296.486) x 100%. Dat komt neer op een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.140, zijnde 3,43% van de grondslag sparen en beleggen van € 266.486.
4.3.
Belanghebbende heeft in 2018 een rente van € 187 op de bank- en spaartegoeden ontvangen en een rendement van € 3.461 op zijn aandelen en obligaties behaald.

Motivering

5. Belanghebbende betoogt dat met de (overeenkomstig het Besluit rechtsherstel box 3 dan wel de Wet rechtsherstel box 3) verminderde aanslag onvoldoende rechtsherstel wordt geboden, omdat het (na vermindering) in aanmerking genomen rendement hoger is dan het werkelijk door hem behaalde rendement van in totaal € 3.648 verminderd met een koersverlies van € 1.444.
5.1.
De inspecteur betwist dat het werkelijk rendement belast dient te worden en stelt dat de Wet rechtsherstel box 3 gevolgd dient te worden. Subsidiair stelt de inspecteur dat het werkelijk rendement van belanghebbende € 3.648 bedraagt. De inspecteur betwist dat er in 2018 een (koers)verlies is gerealiseerd.
5.2.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij uitspraak van 22 september 2023 [1] geoordeeld dat het forfaitaire stelsel dat volgt uit de Wet rechtsherstel box 3 strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. [2] De rechtbank heeft in die zaak op grond van het Kerstarrest aanleiding gezien om rechtsherstel te bieden door enkel het werkelijk rendement in de heffing te betrekken. De rechtbank ziet daar in deze zaak ook aanleiding toe. Voor dat geval is niet in geschil dat het werkelijk rendement niet meer dan € 3.648 bedraagt en spitst het geschil zich toe op de vraag of bij het belasten van inkomen uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk behaalde rendement een koersverlies van € 1.444 in aanmerking kan worden genomen.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij het belasten van inkomsten uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk behaalde rendement alleen plaats is voor het in aanmerking nemen van gerealiseerde (koers)verliezen ter zake van aandelen en niet voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde (koers)verliezen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen [3] .
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2018 een koersverlies van € 1.444 heeft gerealiseerd. Uit het periode-overzicht van de beleggingsportefeuille blijkt weliswaar dat het bruto resultaat van de verkochte posities (afgerond) negatief € 1.444 bedraagt. Uit hetzelfde overzicht blijkt echter ook dat onder verkochte posities mede worden begrepen
“posities die uit de portefeuille zijn door overboekingen of beheershandelingen, zoals stockdividend of fondsomwisseling”. Nu de bewijslast dat de aanslag te hoog is vastgesteld op belanghebbende rust, ligt het op de weg van belanghebbende om – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – nader te onderbouwen dat het volledige bedrag van € 1.444 ziet op (koers)verlies ter zake van aandelen. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. Uit de stukken van belanghebbende zou wellicht op te maken zijn dat er een koersverlies is geweest. Echter, zonder nadere onderbouwing, zoals bijvoorbeeld een mutatieoverzicht van de beleggingsrekening, kan de rechtbank niet vaststellen wat de hoogte van het (koers)verlies precies is geweest. De rechtbank neemt daarom bij de bepaling van het werkelijk rendement geen (koers)verlies in aanmerking.
5.5.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 ten onrechte heeft afgewezen. Aan belanghebbende moet rechtsherstel worden geboden door alleen een werkelijk rendement van € 3.648 in de heffing te betrekken. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet daarom worden vastgesteld op € 3.648.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De aanslag IB/PVV 2018 moet worden verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.648. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.648;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 25 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6667.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950.
3.Vgl. in zelfde zin Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1116, r.o. 4.5.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.