In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal had op 9 februari 2023 een naheffingsaanslag van € 74,40 opgelegd aan de belanghebbende, omdat zijn auto geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat er geen zitting nodig was, omdat partijen hiermee instemden.
De rechtbank onderzoekt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat hij dacht dat de parkeerlocatie deel uitmaakte van een privéterrein en dat de borden voor betaald parkeren niet duidelijk waren. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat er geen misverstand kon bestaan over de verschuldigdheid van parkeerbelasting. De aanwezigheid van een verkeersbord aan de andere zijde van de straat en de visuele verschillen in de parkeerplaatsen leiden tot verwarring.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag worden vernietigd. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 50 vergoeden aan de belanghebbende. De rechtbank wijst de verzoeken om kostenvergoeding voor het opstellen van het beroepschrift af, omdat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd van gemaakte kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.