ECLI:NL:HR:1996:AA1772

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31413
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
  • C. Meij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en kostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1995, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 30 september 1992, bedroeg in totaal ƒ 357.858,--, bestaande uit ƒ 178.929,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 178.929,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, zonder kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de Inspecteur heeft veroordeeld tot betaling van ƒ 300,-- in de kosten van het geding, met de Staat der Nederlanden als vergoedingsplichtige.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. Tijdens de behandeling van de zaak heeft belanghebbende zich niet laten bijstaan door een advocaat, maar wel rechtskundige bijstand ontvangen van een fiscaal jurist. Het Hof heeft, op basis van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten fiscale procedures, een kostenvergoeding van ƒ 300,-- toegekend aan belanghebbende.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de kostenvergoeding beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen, omdat het Hof correct heeft gehandeld door de vergoeding in goede justitie te schatten en het Besluit niet voorschrijft dat een puntentarief moet worden toegepast. Ook de klacht over een toezegging van een hogere kostenvergoeding faalt, omdat er geen bewijs is dat een dergelijke toezegging is gedaan.

Ten slotte heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De Hoge Raad heeft het beroep van belanghebbende verworpen.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 30 september 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 178.929,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 178.929,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en dit besluit heeft vernietigd, de Inspecteur tot een bedrag van ƒ 300,-- heeft veroordeeld in de kosten van het geding en de Staat der Nederlanden heeft aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De onderwerpelijke naheffingsaanslag is door het Hof vernietigd, met veroordeling van de Inspecteur in de kosten van het geding tot een bedrag van ƒ 300,--. Belanghebbende heeft zich ter zitting voor het Hof niet doen bijstaan. Wel is aan belanghebbende, zoals door het Hof is vastgesteld, bij de voorbereiding van de behandeling van de zaak ter zitting rechtskundige bijstand verleend door een fiscaal jurist. Het Hof heeft hierin aanleiding gevonden om met toepassing van het bepaalde in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten fiscale procedures (hierna: het Besluit) aan belanghebbende een vergoeding van de kosten toe te kennen ten bedrage van een in goede justitie geschat bedrag van ƒ 300,--.
3.2. Voor zover de klacht inhoudt dat de toegekende vergoeding niet in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit is, en dat met name het puntentarief verkeerd is toegepast, faalt de klacht, daar het Besluit voor het onderhavige geval geen puntentarief voorschrijft, en het Hof, door het toe te kennen bedrag in goede justitie te schatten, een juiste uitvoering aan het Besluit heeft gegeven. Voor zover de klacht inhoudt dat ter zitting een hogere kostenvergoeding is toegezegd, faalt de klacht reeds hierom, omdat uit de uitspraak van het Hof noch uit de stukken van het geding is op te maken dat een dergelijke toezegging is gedaan.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 11 december 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.