Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, die sinds 3 maart 2016 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een forensisch onderzoek, welke aanvraag door het college was afgewezen. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het beroep van eiser tegen deze afwijzing.
De rechtbank stelt vast dat het college de aanvraag heeft afgewezen op basis van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, omdat de kosten niet noodzakelijk zouden zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor het forensisch onderzoek noodzakelijk zijn. Eiser heeft aangevoerd dat het college in het verleden wel een bijdrage heeft verleend voor een ander onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat eiser gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben op eenzelfde behandeling van zijn huidige aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.