ECLI:NL:CRVB:2016:2428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
14/6618 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die bijstand hebben aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben hun aanvraag niet tijdig aangevuld met de gevraagde bewijsstukken. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellanten niet alle gevraagde gegevens vóór de gestelde termijn hebben ingeleverd. De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd.

In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de hersteltermijn die hen was gegeven te kort was, vooral gezien de kerstperiode. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de termijn van veertien dagen redelijk was en dat appellanten niet tijdig om uitstel hebben verzocht. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De beroepsgrond van appellanten dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, werd eveneens verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/6618 WWB
Datum uitspraak: 28 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 oktober 2014, 14/1934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016. Namens appellanten is verschenen mr. J.M. Mc Kernan, kantoorgenoot van mr. Bergmans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans-Rakers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben, na zich daartoe te hebben gemeld op 13 augustus 2013, op 25 oktober 2013 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) .
1.2.
Bij brief van 8 november 2013 heeft het college een aantal nog ontbrekende bewijsstukken opgevraagd. Deze stukken zijn door appellanten ingeleverd. Het college heeft bij brieven van 29 november 2013 en 6 december 2013 nadere stukken opgevraagd. Deze stukken zijn door appellanten ingeleverd.
1.3.
Het college heeft vervolgens bij brief van 16 december 2013 aanvullende bewijsstukken opgevraagd, die vóór 23 december 2013 moeten worden ingeleverd. Daarbij heeft het college erop gewezen dat indien appellanten niet voor deze datum reageren, hun aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Op 23 december 2013 heeft appellante telefonisch om verlenging van de hersteltermijn verzocht. Bij brief van 24 december 2013 heeft het college de termijn voor het inleveren van de gevraagde gegevens verlengd tot 6 januari 2014. Daarbij is tevens een aantal nieuwe gegevens bij appellanten opgevraagd. Appellanten hebben de gevraagde gegevens niet vóór 6 januari 2014 ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 7 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellanten niet vóór 6 januari 2014 alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij vóór 6 januari 2014 contact met het college hebben opgenomen en nader uitstel hebben gekregen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college bij brieven van 16 en 23 december 2013 gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Ook staat vast dat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn hebben ingeleverd. Aan de orde is de vraag of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
De beroepsgrond van appellanten, dat de gegeven hersteltermijn gelet op de aard en omvang van de gevraagde gegevens en gelet op de kerstperiode te kort was, slaagt niet. De in de brief van 23 december 2013 gevraagde gegevens kwamen grotendeels overeen met de reeds bij brief van 16 december 2013 opgevraagde gegevens. Uit de gedingstukken blijkt verder dat de in de brief van 23 december 2013 gegeven hersteltermijn tot 6 januari 2014 tot stand is gekomen na telefonisch contact en overleg met appellante op 23 december 2013. Niet valt in te zien dat deze hersteltermijn - van veertien dagen - zodanig kort was dat het voor appellanten niet mogelijk was om tijdig te kunnen voldoen aan het verzoek. Het had op de weg van appellanten gelegen vóór 6 januari 2014 contact op te nemen met het college om nader uitstel te krijgen voor het inleveren van de gevraagde gegevens. Niet is gebleken dat appellanten tijdig om uitstel hebben verzocht. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van appellanten buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
De beroepsgrond van appellanten, dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd omdat een simpele verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften (advies) daartoe onvoldoende is, slaagt evenmin. Op grond van artikel 7:14, in samenhang met artikelen 3:49 en 3:9 van de Awb, kan het college voor de motivering van een beslissing op bezwaar volstaan met een verwijzing naar het advies, indien het advies zelf de motivering bevat en bij het besluit op bezwaar wordt gevoegd, en nadat duidelijk is geworden dat het advies wat betreft de wijze van totstandkoming en inhoud geen gebreken vertoont. Niet in geschil is dat het advies en het verweerschrift van 26 maart 2014 naar aanleiding van het bezwaar bij het bestreden besluit zijn gevoegd. Het advies en het verweerschrift waarnaar in het advies wordt verwezen bevatten de motivering van het bestreden besluit. Door in het bestreden besluit onder meer te vermelden dat het advies en het verweerschrift dienen als motivering van het bestreden besluit, voldoet de besluitvorming aan het bepaalde in voornoemde artikelen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ