ECLI:NL:RBZWB:2024:4157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/1918 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor proceskosten op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser, die sinds 3 maart 2016 een uitkering ontvangt, had op 19 juli 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor proceskosten, die voortvloeiden uit een eerdere veroordeling in een rechtszaak tegen de gemeente Schouwen-Duiveland. Het college had de aanvraag aanvankelijk buiten behandeling gesteld, maar na bezwaar van eiser werd deze afgewezen met het argument dat de proceskosten als schuld worden beschouwd waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend volgens artikel 13 van de Participatiewet.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat hij in een acute noodsituatie verkeert en dat betaling van de proceskosten zijn bestaansminimum in gevaar brengt. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij in een situatie verkeert die als zeer dringend kan worden gekwalificeerd, zoals vereist voor het verlenen van bijzondere bijstand. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag door het college op goede gronden is gedaan, en dat er geen sprake is van een acute noodsituatie die bijzondere bijstand rechtvaardigt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1918 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. R.A. van den Heuvel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 6 september 2022 (primaire besluit) buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college de aanvraag niet langer buiten behandeling gesteld, maar afgewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Het onderzoek is gevoegd behandeld met zaaknummers BRE 23/1917 PW en BRE 23/3780 PW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [naam], procesregisseur sociaal domein bij het college
.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 3 maart 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet.
2.1.
Op 19 juli 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor proceskosten als gevolg van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
13 april 2022 (zaaknummer / rolnummer: C/02/383577 / HA ZA 21-151).
Bij dit vonnis heeft de rechtbank eiser veroordeeld in, kort samengevat, € 1.623,- aan proceskosten aan de zijde van de gemeente Schouwen-Duiveland en € 163,- aan salaris advocaat, onder voorwaarde te vermeerderen met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
2.2.
Met de brief van 23 augustus 2022 heeft het college eiser bericht dat een aanvullende nota van zijn advocaat ten bedrage van € 85,- en een factuur waaruit blijkt dat hij de proceskosten ad € 1.623,- dient over te maken, ontbreken. Het college overweegt dat die bewijsstukken nodig zijn om eisers recht op bijzondere bijstand vast te kunnen stellen en geeft hem tot 2 september 2022 de gelegenheid om deze stukken alsnog aan te leveren.
2.3.
Met het primaire besluit heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten buiten behandeling gesteld, omdat het college de gevraagde gegevens niet had ontvangen. Daardoor had het college niet voldoende gegevens en bewijsstukken om eisers recht op bijzondere bijstand vast te kunnen stellen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college, onder wijziging van de motivering, eisers bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft overwogen dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat voldoende gegevens voorhanden zijn om een inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen. Eisers aanvraag wordt afgewezen, omdat de door eiser te betalen proceskosten als schuld beschouwd wordt waarvoor op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet geen bijzondere bijstand wordt verleend. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet om toch bijstand te verlenen, is geen sprake.

Beroepsgronden

3. Eiser voert aan dat een acute noodsituatie zal ontstaan – mede omdat hij niet weer in een schuldsaneringstraject mag belanden – indien hij het bedrag voor de proceskostenveroordeling moet voldoen. Dit bedrag is namelijk meer dan zijn inkomensvoorziening. Na betaling van zijn woonlasten en basisbehoeften houdt eiser geen ruimte over om te sparen. Betaling van de proceskostenveroordeling zou dan ook ten laste komen van betalingen voor noodzakelijke kosten, aldus eiser. Daarnaast vermeldt eiser dat zijn klacht over de financiering van zijn studie in het kader van een re-integratietraject gegrond is verklaard. Verder beroept eiser zich op het rechtszekerheidsbeginsel.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor proceskosten heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Het college heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat de proceskosten als schuld beschouwd worden waarvoor op grond artikel 13, aanhef en onder g, van de Participatiewet geen bijzondere bijstand wordt verleend.
5.2.
Eiser heeft ter zitting bevestigd dat niet wordt betwist dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in afwijking van dit artikel alsnog bijzondere bijstand moet worden verleend vanwege dringende redenen
Dringende redenen
6. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet om toch bijzondere bijstand te verlenen geen sprake is, omdat niet van een acute noodsituatie is gebleken.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de grondslag voor een bestuursorgaan om van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet af te wijken niet worden ontleend aan artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Die grondslag moet wordt ontleend aan artikel 49 van de Participatiewet, waar specifiek is aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om bijzondere bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast te kunnen verlenen. [1] Dit heeft het college erkend in het aanvullend verweerschrift van 22 mei 2024.
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Gelet op de overwegingen van het college in het verweerschrift en de toelichting ter zitting acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser door schending van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB biedt artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet de mogelijkheid om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan. Zeer dringende redenen als hier bedoeld doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Sprake is van zeer dringende redenen als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan. Dit is bijvoorbeeld zo als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dit begrip zeer dringende redenen heeft niet dezelfde betekenis als het begrip zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Een zeer dringende reden in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Participatiewet kan ook bestaan zonder dat zich een acute noodsituatie voordoet. [2]
6.3.
Eiser heeft verklaard dat hij een inkomensvoorziening van € 982,46 per maand heeft. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij sinds maart 2016 onafgebroken een bijstandsuitkering ontvangt en heeft hij aangegeven dat hij momenteel een huurachterstand van 1 maand heeft die hij van plan is te betalen met zijn vakantiegeld en dat hij verder geen betalingsachterstanden heeft.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit eisers toelichting niet blijkt dat hij wordt bedreigd in zijn bestaansvoorziening, zodat van zeer dringende redenen waardoor bijzondere bijstand kan worden verleend niet is gebleken.
Rechtszekerheidsbeginsel
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat er in het verleden nooit moeilijk werd gedaan over zijn verzoeken in het kader van de bijzondere bijstand, maar dat er inmiddels meerdere aanvragen zijn afgewezen om redenen die nooit eerder een punt van geschil waren. Dit terwijl het college volledig op de hoogte is van hoe het loopt bij eiser. Eiser beroept zich dan ook op het rechtszekerheidsbeginsel.
7.1.
In het verweerschrift overweegt het college dat voorheen bijzondere bijstand eenmalig is toegekend (bijvoorbeeld eigen bijdrage advocaatkosten) of voor een beperkte periode (bijvoorbeeld meerkosten dieet). Iedere nieuwe aanvraag (waarbij bijzondere bijstand is verzocht voor verschillende kostensoorten) wordt getoetst aan de alsdan geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie. Het college volgt eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan ook niet.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep van eiser op het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank volgt de overweging van het college dat iedere aanvraag afzonderlijk wordt getoetst. Eiser heeft verder geen onderbouwing, bijvoorbeeld eerdere besluiten van het college op zijn aanvragen om bijzondere bijstand, overgelegd.
Overige beroepsgronden
8. Eiser heeft daarnaast, onder verwijzing naar een gegronde klacht, aangevoerd dat hij door toedoen van het college zijn studie niet heeft kunnen afronden. Eiser is daardoor afhankelijk van een bijstandsuitkering. Voorkomen dient te worden dat hij weer in een schuldsaneringstraject belandt, aldus eiser.
8.1.
Deze beroepsgronden doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De betaling van zijn studie en de klacht hierover vallen buiten de beoordeling van dit geding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Omdat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd is en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
9.1.
Het college moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 21 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Participatiewet
Artikel 13
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
(…)
g. die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 49
In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, kan het college bijzondere bijstand verlenen:
(…)
b. indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1553).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2198).