ECLI:NL:RBZWB:2024:4144
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kwijtscheldingswinstvrijstelling in het belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen opgelegd gekregen, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende in aanmerking komt voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling, die van toepassing is op voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van de schuldeiser, [B.V.], op haar ten tijde van de kwijtschelding niet voor verwezenlijking vatbaar was. De rechtbank wijst erop dat de omstandigheid dat [B.V.] een onafhankelijke derde is, niet automatisch betekent dat de vordering niet voor verwezenlijking vatbaar was.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op de kwijtscheldingswinstvrijstelling en dat de aanslagen gehandhaafd blijven. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.