ECLI:NL:RBZWB:2024:4107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-031301
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen voertuig en revindicatie door verzekeringsmaatschappij

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door [klager] B.V. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een Toyota C-HR, die op 1 december 2023 in beslag was genomen. Klager, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Hoogveld, betwistte dat de auto gestolen was en stelde te goeder trouw eigenaar te zijn geworden. De officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, gaf aan dat er geen belang van strafvordering meer was bij het voortduren van het beslag en dat de auto kon worden geretourneerd aan de verzekeringsmaatschappij [belanghebbende 2] SA, die in de eigendomsrechten was gesubrogeerd na een schadevergoeding aan de oorspronkelijke eigenaar, [belanghebbende 3]. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat de verzekeringsmaatschappij als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en gelastte de teruggave van het voertuig aan [belanghebbende 2] SA. De beslissing is genomen in een summier onderzoek, waarbij de rechtbank niet in detail op de eigendomsrechten inging, maar vaststelde dat de verzekeringsmaatschappij recht had op teruggave van het voertuig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 23-031301
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] B.V.
gevestigd op het [adres 1]
vertegenwoordigd door [naam 1]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.A.M. Hoogveld, Wilhelminasingel 73A te 6221 BG Maastricht
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 1 december 2023 onder [belanghebbende 1] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Toyota, type C-Hr, kleur rood en voorzien van het Franse [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 19 december 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M.E.W.G. Stals en de heer [naam 2] , gemachtigd namens [belanghebbende 2] SA.
Klager, de raadsvrouw mr. A.A.M. Hoogveld en belanghebbenden [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat klager bezwaar heeft tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 7 december 2023 tot teruggave aan een ander dan klager. De auto werd door de Duitse verkoper, de heer [naam 3] , te koop aangeboden op het internetplatform Automobile.DE voor een bedrag van 16.500,- euro. Klager heeft de auto op 18 november 2023 gekocht. Aan klager werd door de verkoper [naam 3] de autopapieren verstrekt, waarop tevens de naam van de verkoper vermeld staat. Klager betwist bij gebrek aan wetenschap dat de auto gestolen is. Klager stelt te goeder trouw eigenaar te zijn geworden van de inbeslaggenomen auto. Hij heeft een marktconforme prijs betaald en ontving de autopapieren van de Duitse verkoper, die volledig in orde leken te zijn. Hij heeft bovendien geen afstand gedaan van het voertuig en evenmin heeft zij het voertuig met enig strafbaar feit gekregen of onttrokken aan een rechthebbende.
Standpunt officier van justitie:
In raadkamer heeft de officier van justitie zich, in afwijking van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie, op het standpunt gesteld dat er geen belang van strafvordering meer is bij het voortduren van het beslag. Het voertuig kan worden geretourneerd, maar dan aan de in de eigendomsrechten gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij [belanghebbende 2] SA. Klager heeft het voertuig gekocht van een persoon uit Duitsland via Marktplaats. Het voertuig is vervolgens geleverd met valse kentekenpapieren. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat klager of Worlwide Transit onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van het voertuig, waardoor zij niet worden beschermd.
[belanghebbende 2] SA:
Namens belanghebbende is aangevoerd dat de verzekeringsmaatschappij eigenaar is van het inbeslaggenomen voertuig. Het voertuig stond op naam van [belanghebbende 3] . Zij heeft op 16 oktober 2023 aangifte gedaan van diefstal van het voertuig. [belanghebbende 3] was verzekerd tegen diefstal, waardoor de verzekeringsmaatschappij het geld heeft uitgekeerd en is gesubrogeerd in de eigendomsrechten van de verzekerde. Hiervan zijn in raadkamer stukken overgelegd. Belanghebbende heeft in raadkamer een mondeling verzoek tot revindicatie gedaan.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt heeft gesteld dat het inbeslaggenomen voertuig kan worden geretourneerd aan de – in de eigendomsrechten gesubrogeerde – verzekeringsmaatschappij [belanghebbende 2] SA. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang van strafvordering zich nog tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt dat in beginsel, indien het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene. Dit ligt echter anders indien een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt voorts dat artikel 3:86, eerste lid, BW de verkrijger te goeder trouw beschermt tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder. Artikel 3:86, derde lid, BW maakt hierop in zoverre een uitzondering dat de oorspronkelijke eigenaar van een roerende zaak, die het bezit van die zaak door diefstal heeft verloren, binnen drie jaar zijn eigendom kan opeisen. De rechtbank stelt vast dat de oorspronkelijke eigenaar van het voertuig mevrouw [belanghebbende 3] betreft en dat zij op 16 oktober 2023 in Frankrijk aangifte heeft gedaan van diefstal van het voertuig. Uit het verhandelde in raadkamer blijkt dat zij was verzekerd tegen diefstal en dat de verzekeringsmaatschappij [belanghebbende 2] SA het geld aan [belanghebbende 3] heeft uitbetaald en dat de verzekeringsmaatschappij zodoende is gesubrogeerd in de eigendomsrechten van het voertuig. De heer [naam 2] heeft in raadkamer namens de verzekeringsmaatschappij een mondeling verzoek tot revindicatie gedaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende 2] SA redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en het eigendom kan opeisen, nu het verzoek tot revindicatie binnen drie jaar na de diefstal is gedaan.
De vraag of klager het voertuig te goeder trouw heeft verkregen behoeft, in het licht van het voorgaande geen verdere behandeling meer. Immers, indien al kan worden vastgesteld dat klager te goeder trouw handelde, kan klager niet worden beschermd tegen revindicatie nu hij handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren en – gelet op het in raadkamer mondeling gedane verzoek tot revindicatie – de teruggave gelasten aan [belanghebbende 2] SA (vgl. ECLI:NL:HR:1994:ZC9727).
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de beslagprocedure een summier karakter kent waarbij het gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983). Voor zover hierover een geschil is of ontstaat, dient dat geschil langs gebruikelijke civielrechtelijke weg te worden opgelost.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond;
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voertuig aan [belanghebbende 2] SA, voor wie de heer [naam 2] ( [B.V.] , [adres 2] ) is gemachtigd het voertuig namens de verzekeringsmaatschappij op te halen.
Deze beslissing is op 14 mei 2024 gegeven door mr. L.W. Louwerse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).