ECLI:NL:RBZWB:2024:4092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
RK 23-030385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van telefoons in strafzaak

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in verband met een strafzaak drie telefoons in beslag had genomen. De procedure begon met een kennisgeving van inbeslagname op 3 november 2022, waarbij de telefoons onder klager in beslag werden genomen. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. D. Schaddelee, verzocht om opheffing van het beslag, stellende dat het onderzoek naar de telefoons te lang duurde en er geen strafvorderlijk belang meer zou zijn. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, daarentegen, stelde dat het beslag moest worden gehandhaafd, omdat de telefoons mogelijk bewijs konden leveren in een schietincident waarbij klager aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, gezien de ernst van de zaak en het feit dat klager had geweigerd medewerking te verlenen aan het openen van de telefoons. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar de telefoons een bijdrage kan leveren aan de waarheidsvinding. Ondanks de lange duur van het beslag, die een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van klager met zich meebracht, was de rechtbank van mening dat dit mede het gevolg was van klagers eigen handelen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat het beslag op de telefoons gehandhaafd blijft.

De beslissing werd genomen door rechter mr. R.J.H. Goossens en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 23-030385
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. D. Schaddelee, Straatweg 43 te 3621 BH Breukelen
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 3 november 2022 onder klager in beslag zijn genomen: een telefoon van het merk Apple, kleur zwart, [IBN-code 1] , een telefoon van het merk Apple, kleur zwart, [IBN-code 2] en een telefoon van het merk Apple, kleur zwart/oranje, [IBN-code 3] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 7 december 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 23 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. D. Schaddelee als gemachtigd raadsvrouw van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Standpunt klager:
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat in het kader van de strafzaak met BVH-nummer [nummer] onder klager een drietal telefoons in beslag zijn genomen. Het Openbaar Ministerie heeft eerder te kennen gegeven dat het onderzoek aan de telefoons nog niet is afgerond. Inmiddels is meer dan een jaar verstreken en kan worden gesteld dat het onderzoek aan de telefoons afgerond dient te zijn. Klager stelt dat er geen strafvorderlijk belang meer bestaat bij het voortduren van het beslag.
In raadkamer heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij het ingediende klaagschrift. In aanvulling daarop en in reactie op het standpunt van de officier van justitie is aangevoerd dat de hoofdregel is dat de teruggave wordt gelast aan de beslagene, tenzij kan worden vastgesteld dat een ander de rechtmatige eigenaar is. Dat is niet aan de orde en tevens niet gesteld. De telefoons zijn 1,5 jaar geleden in beslag genomen. Het einddossier is zo goed als gereed. Het is de vraag wat voor onderzoek er nog wordt gedaan wanneer het einddossier gereed is. IPhones betreffen niet hele ingewikkelde telefoons om te kraken. Het is moeilijk te geloven dat in dit stadium nog wordt geprobeerd iPhones 13 en 14 te openen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat enig strafbaar handelen heeft plaatsgevonden met de telefoons, dient de teruggave van de telefoons te worden gelast.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat dat het beslag dient te worden gehandhaafd. Daartoe is aangevoerd dat op 8 oktober 2022 een schietincident heeft plaatsgevonden aan de [adres 1] , waarbij [naam 1] door zijn linkerbovenbeen werd geschoten en waarbij sprake was van een in- en uitschot. De schutter werd middels camerabeelden door twee politieambtenaren 100% herkend als zijnde [naam 2] . Op de camerabeelden is te zien dat klager [naam 3] ten tijde van het schietincident aanwezig was op het plaats delict. Op 3 november 2022 heeft een doorzoeking van de woning op het [adres 2] plaatsgevonden. Uit onderzoek bleek immers dat [naam 2] en zijn broer [naam 3] regelmatig in die woning zouden verblijven. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer drie telefoons onder klager in beslag genomen. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat eerder een klaagschrift is ingediend en dat het standpunt ongewijzigd is. Voor wat betreft het Openbaar Ministerie staat vooralsnog niet vast dat de inbeslaggenomen gegevensdragers aan klager toebehoren. Het is de politie nog (steeds) niet gelukt om de telefoons te openen en derhalve is nog niet vastgesteld wie eigenaar van de gegevensdragers is. Aan klager is gevraagd medewerking te verlenen om de telefoons te openen. Dat is tot op heden geweigerd. Wanneer de codes worden verschaft zal de politie de telefoons met voorrang onderzoeken en deze aan klager terug geven indien blijkt dat hij eigenaar van de gegevensdragers is, tenzij de wet dit het Openbaar Ministerie verbiedt. Opgemerkt wordt dat het strafrechtelijk onderzoek zich in de afrondende fase bevindt en dat met het onderzoeksteam afspraken zijn gemaakt over het moment van inleveren van het einddossier. Vooralsnog wordt het einddossier voor eind april 2024 verwacht. Tot slot is opgemerkt dat de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen een gegrondverklaring vanwege disproportionaliteit toelaatbaar acht en dat in die gevallen de rechter een dergelijk oordeel goed moet motiveren.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen schriftelijke standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat er nog steeds een onderzoeksbelang bestaat. Er is nog geen parketnummer aan de zaak gekoppeld en de zaak dient nog beoordeeld te worden.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 (https://www.navigator.nl/document/id12ee88abfa644cd3861417ec5b4d9cda?anchor=id-3b75fcf8-2685-4550-92bf-b6a83e564b80)).
De rechtbank is van oordeel dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. Zij neemt daartoe in overweging dat uit de thans voorhanden zijnde stukken blijkt dat op 8 oktober 2022 in [plaats] een schietincident heeft plaatsgevonden. Uit het schriftelijk standpunt van de officier van justitie volgt dat er camerabeelden beschikbaar zijn en dat de schutter op de camerabeelden door twee verbalisanten voor 100% zou zijn herkend als zijnde verdachte [naam 2] . Volgens de officier van justitie is op de camerabeelden voorts te zien dat klager [naam 3] ten tijde van het schietincident aanwezig was op het plaats delict. In het belang van het onderzoek is op 3 november 2022 binnengetreden in een woning aan de [adres 2] , alwaar klager en zijn broer [naam 2] volgens de officier van justitie regelmatig zouden verblijven. De woning is die dag ook doorzocht en in het kader van de waarheidsvinding zijn daarbij drie telefoons onder klager in beslag genomen. De rechtbank begrijpt dat het tot op heden niet is gelukt de telefoons te openen en dat klager heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het openen van de telefoons. Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het onderzoek aan de telefoons een bijdrage kan leveren aan de waarheidsvinding, zodat het klaagschrift gericht tegen de op grond van artikel 94 Sv gelegde beslagen in beginsel ongegrond dient te worden verklaard.
Een en ander kan anders zijn indien het beslag als disproportioneel zou moeten worden beoordeeld. De rechtbank overweegt daartoe dat de duur van het onderzoek maakt dat al langere tijd inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van klager. Dit is echter mede het gevolg van het handelen van klager zelf. Klager heeft immers geweigerd de codes van zijn telefoons te geven aan de politie, waardoor het onderzoek meer tijd in beslag neemt. Daarnaast heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat het onderzoek bijna is afgerond en het einddossier spoedig gereed zal zijn. De rechtbank ziet in het tijdsverloop dan ook vooralsnog geen reden om het klaagschrift gegrond te verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen de op grond van artikel 94 Sv gelegde beslagen ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 7 mei 2024 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).