In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 9 juni 2023 twee uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022 niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt naar aanleiding van een teruggaafbeschikking voor het jaar 2022, maar de inspecteur weigerde ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de andere jaren, omdat deze verzoeken na de vijfjaarstermijn waren ingediend.
De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende had niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig een verzoek in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een teruggave van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor de jaren 2018, 2021 en 2022.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de verzoeken om vermindering van de aanslagen terecht zijn afgewezen. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.