ECLI:NL:RBZWB:2024:3959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/3887
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 9 juni 2023 twee uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022 niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt naar aanleiding van een teruggaafbeschikking voor het jaar 2022, maar de inspecteur weigerde ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de andere jaren, omdat deze verzoeken na de vijfjaarstermijn waren ingediend.

De rechtbank heeft op 23 april 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende had niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig een verzoek in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een teruggave van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor de jaren 2018, 2021 en 2022.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de verzoeken om vermindering van de aanslagen terecht zijn afgewezen. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 juni 2023. De inspecteur heeft op die datum twee uitspraken op bezwaar gedaan.
1.1.
Belanghebbende heeft in de brief van 24 mei 2023 bezwaar gemaakt c.q. verzocht om vermindering van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022. Belanghebbende heeft deze brief verstuurd naar aanleiding van een voor het jaar 2022 door de inspecteur vastgestelde teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (de teruggaafbeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende voor alle jaren niet-ontvankelijk verklaard en geen ambtshalve vermindering verleend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende, gemachtigde en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. drs. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vennoot van MetaMorph (de vof).
3.1.
Belanghebbende heeft (onder meer) voor de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Volgens belanghebbende zijn daarin onder andere inkomsten uit loondienst en winst uit de vof aangegeven en is op de looninkomsten door de werkgever een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ingehouden en afgedragen (de werkgeversheffing). Belanghebbende gaat uit van de volgende bedragen:
2014 (€)
2015 (€)
2017 (€)
2018 (€)
2021 (€)
2022 (€)
Winst vof
Looninkomsten divers
24.639
25.524
25.923
37.998
31.056
5.716
25.801
24.197
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw [1]
400
1.633
3.2.
De belastbare winst van de vof bestaat volgens de berekening van belanghebbende uit de winst die is behaald met de activiteiten van de vof vermeerderd met een uitkering vanuit een arbeidsongeschiktheidsverzekering van [N.V.] (de uitkering). De uitkering is volgens de gegevens die de inspecteur heeft ontvangen door [N.V.] aan belanghebbende uitbetaald. Over de uitkering zijn volgens belanghebbende inkomensafhankelijke bijdragen Zvw ingehouden en afgedragen. Het gaat dan volgens belanghebbende om de volgende bedragen:
2014 (€)
2015 (€)
2017 (€)
2018 (€)
2021 (€)
2022 (€)
Uitkering
33.977
28.853
38.403
40.188
39.388
40.555
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw [2]
1.835
1.4
2.074
2.271
2.265
2.231
3.3.
De inspecteur heeft voor de jaren 2018, 2021 en 2022 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van nihil. Daarnaast heeft hij voor het jaar 2022 een teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vastgesteld naar een door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 277.
3.4.
Per brief van 24 mei 2023 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen (dan wel verzocht om ambtshalve vermindering van) de aanslagen Zvw over de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022.
3.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur voor de jaren 2014, 2015 en 2017 niet in behandeling genomen vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. Het verzoek voor de jaren 2018 en 2021 heeft de inspecteur afgewezen, omdat terecht een nihilaanslag is opgelegd en het bijdrage-inkomen van belanghebbende voor deze jaren lager is dan het maximum bijdrage-inkomen zodat ook geen aanleiding bestond voor een teruggave op grond van artikel 50 van de Zvw. Voor wat betreft het jaar 2022 heeft de inspecteur een beslissing genomen ter zake van de teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, waarbij hij het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard en het verzoek om ambtshalve herziening van de teruggaafbeschikking heeft afgewezen.

Motivering

4. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de teruggaafbeschikking inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2022 terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. De rechtbank zal over de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de teruggaafbeschikking dan ook geen oordeel geven, omdat belanghebbende in de beroepsfase uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het bezwaarschrift van 24 mei 2023 niet gericht was tegen die teruggaafbeschikking en dat de teruggaafbeschikking juist is.
4.1.
Uit het beroepschrift en hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat belanghebbende opkomt tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2014, 2015, 2017, 2018, 2021 en 2022. De rechtbank gaat er op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken van het geding vanuit dat belanghebbende niet heeft bedoeld in beroep te komen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De rechtbank stelt verder vast dat belanghebbende rechtstreeks in beroep is gekomen tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de inspecteur (nog) niet op het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het jaar 2022 heeft beslist.
4.2.
Voordat beroep tegen een (ambtshalve) beslissing van de inspecteur kan worden ingesteld, moet als uitgangspunt eerst de bezwaarfase worden doorlopen. Dit kan anders zijn indien partijen instemmen met het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep). Uit hetgeen partijen ter zitting en in de processtukken hebben aangegeven leidt de rechtbank af dat zij instemmen met het overslaan van de bezwaarfase. Belanghebbende heeft namelijk aangegeven een inhoudelijke oordeel ter zake van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over de door hem genoemde jaren te willen en de inspecteur is zowel in het verweerschrift als ter zitting inhoudelijk ingegaan op de grieven van belanghebbende en heeft daarbij het standpunt ingenomen dat volgens hem een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet lager dan nihil kan zijn. Dit betekent dat de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen het niet ambtshalve verminderen van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over alle jaren als rechtstreeks beroep in behandeling zal nemen en daarover een beslissing zal nemen.
De verzoeken om ambtshalve vermindering over de jaren 2014, 2015 en 2017
4.3.
Een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft (de vijfjaarstermijn). [3] De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende op 26 mei 2023 ontvangen. Dat is na afloop van de vijfjaarstermijn, zodat als uitgangspunt de inspecteur terecht de verzoeken voor elk van deze jaren heeft afgewezen. Dat zou anders zijn indien de overschrijding van deze termijn ‘verschoonbaar’ is. [4]
4.4.
Naar de rechtbank begrijpt beroept belanghebbende zich op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij, nadat hij een bedrag had ontvangen in verband met de teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het jaar 2022, verder is gaan terugkijken vanaf het moment dat hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen en dat vervolgens uit zijn berekening is gebleken dat hij over meerdere jaren te veel inkomensafhankelijke bijdrage Zvw heeft betaald.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gaat er bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in de kern om of belanghebbende redelijkerwijs in staat was binnen de vijfjaarstermijn een verzoek te doen. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd volgt niet dat hij niet in staat was tijdig een verzoek te doen, maar dat hij eerder geen reden zag om een verzoek te doen. Dat laatste kan een termijnoverschrijding niet ‘verschoonbaar’ maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over de jaren 2014, 2015 en 2017 dan ook terecht afgewezen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
De verzoeken om ambtshalve vermindering over de jaren 2018, 2021 en 2022
4.6.
De inhoudingsplichtige en de verzekeringsplichtige zijn een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. [5]
4.7.
Artikel 42, eerste lid, van de Zvw luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1. De inhoudingsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het door hem verstrekte loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964 uit:
tegenwoordige dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 van de verzekeringsplichtige (…)
vroegere arbeid als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 van de verzekeringsplichtige (…).’
4.8.
Artikel 43 van de Zvw luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1. De verzekeringsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het in een kalenderjaar genoten bijdrage-inkomen.
2. Het bijdrage-inkomen is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige is genoten aan:
a.
loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met:
1o het loon waarop artikel 42 van toepassing is;
(…)
belastbare winst uit onderneming,(…);
belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden,(…);
belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen,(…).
3. Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld en wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën, met betrekking tot een kalenderjaar vastgestelde bedrag.
(…)
5. Ingeval de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge artikel 49, derde lid, bij wege van aanslag wordt geheven, wordt daarbij als bijdrage-inkomen ten hoogste in aanmerking genomen een bedrag gelijk aan het in het derde lid bedoelde bedrag, verminderd met het loon, bedoeld in artikel 42, van de verzekeringsplichtige en met het door de verzekeringsplichtige van een inhoudingsplichtige genoten loon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.’
4.9.
In artikel 49 van de Zvw staat, voor zover van belang, het volgende:
‘(…)
2. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit loon als bedoeld in artikel 43, tweede lid, onderdeel a, dat van een inhoudingsplichtige wordt genoten, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wijze van inhouding geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van loonbelasting geldende regels.
3. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit andere dan de in het tweede lid bedoelde bestanddelen, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wege van aanslag geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels, met uitzondering van artikel 10a.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
(…)’
4.10.
In artikel 50 van de Zvw staat, voor zover van belang, het volgende:
‘1. De inspecteur verleent bij voor bezwaar vatbare beschikking aan de verzekeringsplichtige een teruggaaf van de op het loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage voor zover het loon van de verzekeringsplichtige waarover inkomensafhankelijke bijdrage is geheven hoger is dan het in artikel 43, derde lid, bedoelde bedrag.
(…)’
4.11.
Niet in geschil is dat belanghebbende verzekeringsplichtige is als bedoeld in de Zvw. Tot het bijdrage-inkomen van belanghebbende worden op grond van artikel 43, tweede lid, van de Zvw gerekend de looninkomsten – verminderd met de looninkomsten waarover de werkgeversheffing verschuldigd is –, de belastbare winst uit onderneming, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
4.12.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw in elk van de betreffende jaren rekening is gehouden met het door belanghebbende genoten loon uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking. De aanslagen zijn derhalve conform de wet vastgesteld. Nu het bijdrage-inkomen in de jaren 2018 en 2021 in beide jaren lager is dan het maximum bijdrage-inkomen, bestaat ook uit dien hoofde geen aanleiding voor een teruggaaf.
4.13.
Belanghebbende is van mening dat hij wel recht heeft op een teruggaaf over 2018 en 2021 en daarnaast op een aanvullende teruggaaf over 2022, omdat – naar de rechtbank begrijpt – de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw volgens hem zou moeten worden ingehouden over het inkomen waarover nog geen bijdrage is ingehouden. Dat is volgens belanghebbende in zijn geval over de winst uit onderneming minus de in de winst begrepen arbeidsongeschiktheidsuitkering. Volgens belanghebbende leidt dit in zijn situatie tot een teruggaaf, omdat over de arbeidsongeschiktheidsuitkering reeds een hoger bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden.
4.14.
Het standpunt van belanghebbende vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de wet. Voor elk van de betreffende jaren is het bijdrage-inkomen vastgesteld op nihil. In artikel 43, lid 3 van de Zvw is bepaald dat het bijdrage-inkomen niet lager kan worden vastgesteld dan op nihil. De wet voorziet verder niet in andere mogelijkheden voor teruggave dan de in artikel 50 van de Zvw genoemde. Van een dergelijke situatie is in de jaren 2018 en 2021 geen sprake nu het bijdrage-inkomen in die jaren lager is dan het maximum. Voor het jaar 2022 is op grond van dit artikel reeds overgegaan tot een bij beschikking verleende teruggave, die tussen partijen niet in geschil is. Dat uit de aangifteprogramma’s die belanghebbende heeft ingevuld iets anders volgt doet daaraan niet af. Dit betekent dat geen aanleiding bestaat voor een vermindering van de aanslagen (noch een (aanvullende) teruggave van inkomensafhankelijke bijdrage Zvw) voor de jaren 2018, 2021 en 2022. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzoeken om vermindering van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw terecht zijn afgewezen. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 10 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Berekend op grond van het hoge bijdragepercentage (de werkgeversheffing).
2.Berekend op grond van het lage bijdragepercentage.
3.Op grond van artikel 49, lid 3 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) j.o. artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
4.Vgl. Hoge Raad 29 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871.
5.Op grond van artikel 41 van de Zvw.