ECLI:NL:RBZWB:2024:386
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van beroep inzake naheffingsaanslag Accijns
Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van 6 september 2023, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank heeft het verzet op 12 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs van de belastingdienst aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is. Belanghebbende betwistte de verzending van de uitspraak op bezwaar per post en stelde dat de voormalig adviseur pas op 4 januari 2022 per e-mail op de hoogte was gesteld. De rechtbank oordeelt dat, ondanks de betwisting van de verzending, de voormalig adviseur op 29 april 2021 per e-mail op de hoogte was gesteld van de uitspraak op bezwaar, waardoor de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 7 mei 2021 is ingegaan. Het beroepschrift dat op 25 januari 2022 werd ingediend, was dus niet tijdig.
De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018, waarin werd bepaald dat de uitspraak op bezwaar per post bekend moet worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de uitspraak op de juiste manier is verzonden. Daarom verklaart de rechtbank het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voor de eerdere uitspraak. De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 875.