In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 26 januari 2024 behandeld. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft zich afgemeld voor de zitting op 21 mei 2024, waar het verzet werd behandeld. De rechtbank beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was en of de belanghebbende het vermoeden van ontvangst van de herinneringsnota kan ontzenuwen.
De rechtbank concludeert dat de herinneringsnota op 8 augustus 2023 op het juiste adres is bezorgd, en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij de nota niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de stellingen van de belanghebbende niet onderbouwd zijn en dat de ontvangst van de herinneringsnota niet redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De rechtbank handhaaft daarom de eerdere uitspraak en verklaart het verzet ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank benadrukt dat voor het instellen van beroep griffierecht verschuldigd is en dat er specifieke vereisten zijn voor het indienen van een beroepschrift.