ECLI:NL:HR:2024:1855
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaald griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie ingesteld door R.A.A. van de Mortel tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2024. De Rechtbank had eerder een beslissing genomen in een belastingzaak, maar de indiener van het cassatieberoep heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht te betalen. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener op 21 augustus 2024 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres is afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 26 september 2024 heeft de griffier de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, maar ook hierop is geen reactie ontvangen. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de indiener te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.