Uitspraak
1.de vennootschap onder firma [opposant 1] V.O.F.,
[opposant 2],
[opposant 3],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak vorderde de werknemer, [geopposeerde], betaling van een persoonlijke toeslag en vergoeding van overuren van haar voormalige werkgever, [opposant 1] V.O.F., die op 1 augustus 2023 failliet was verklaard. De procedure werd geschorst voor de failliete vennootschap, waardoor de vorderingen enkel betrekking hadden op de vennoten, [opposant 2] en [opposant 3]. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op de persoonlijke toeslag van € 34.980,56 bruto, die was toegekend in verband met haar functie als Meewerkend voorman, maar dat deze toeslag eindigde op 1 januari 2019 toen zij haar functie wijzigde naar Productiemedewerker. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de persoonlijke toeslag toe, met inachtneming van de eerder vastgestelde verhogingen.
Daarnaast werd de vordering tot betaling van overuren afgewezen, omdat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van de overuren en de bijbehorende loonwaarde. De kantonrechter oordeelde dat de mondelinge afspraak om maandelijks 15 overuren te betalen nietig was, omdat dit in strijd was met de wettelijke bepalingen omtrent loonbetaling. De rechter bepaalde dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de toegewezen bedragen, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De werknemer kreeg ook recht op nieuwe loonstroken en een aanpassing van de pensioenafdracht. De vordering tot wedertewerkstelling werd toegewezen, en de vennoten werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzetprocedure.