ECLI:NL:RBZWB:2024:3556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
22/5131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van een bedrijfskapitaal dat hem was verleend op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden had op 28 februari 2022 besloten om het aan eiser verstrekte bedrijfskapitaal, inclusief niet-betaalde rente, terug te vorderen. Eiser ging hiertegen in bezwaar, maar het dagelijks bestuur handhaafde zijn besluit op 22 september 2022. De rechtbank behandelde de zaak op 6 oktober 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur. Na de zitting diende eiser aanvullende stukken in, waaruit bleek dat hij slechts beperkte draagkracht had over 2019. Het dagelijks bestuur besloot daarop de Bbz-lening renteloos te stellen per 1 januari 2015 en de restantvordering buiten invordering te stellen, wat betekende dat eiser een bedrag aan reeds betaalde rente zou terugkrijgen.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij zich kon vinden in het buiten invordering stellen van de lening en de terugbetaling van de rente. Eiser verzocht echter om een proceskostenveroordeling van het dagelijks bestuur. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het dagelijks bestuur aan eiser was tegemoetgekomen, er geen aanleiding was om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten. Dit was te wijten aan het feit dat de noodzaak om beroep in te stellen grotendeels aan de handelwijze van eiser zelf te wijten was, aangezien hij pas in beroep de benodigde informatie had aangeleverd. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),
en
Het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(het dagelijks bestuur).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van een bedrijfskapitaal.
1.1
Met het besluit van 28 februari 2022 heeft het dagelijks bestuur een aan eiser in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) verleend bedrijfskapitaal inclusief niet betaalde rente van eiser teruggevorderd.
1.2
Met het bestreden besluit van 22 september 2022 op het bezwaar van eiser is het dagelijks bestuur bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en [naam 1] en [naam 2] namens het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om een nader stuk in te dienen.
1.4
Eiser heeft nadere stukken ingediend en het dagelijks bestuur heeft hierop gereageerd met de mededeling dat uit deze stukken blijkt dat alleen over 2019 een beperkte draagkracht aanwezig is. Daarom zal door het dagelijks bestuur de Bbz-lening renteloos worden gesteld per 1 januari 2015 en de restantvordering buiten invordering worden gesteld. Dit houdt in dat er een bedrag aan reeds betaalde rente aan eiser zal worden terugbetaald.
1.5
De rechtbank heeft partijen op 5 februari 2024 bericht dat zij een tweede zitting niet nodig acht en heeft partijen gevraagd of zij gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven dat zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 6 mei 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft de rechtbank gemeld zich te kunnen vinden in het buiten invordering stellen van de lening en de terugbetaling van de door hem betaalde rente. Volgens eiser is er aanleiding om het dagelijks bestuur in de kosten van de procedure te veroordelen.
2.1
Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit een rechtmatig juist genomen besluit is. Het feit dat er na de zitting alsnog gegevens zijn ingediend om de aflossingscapaciteit vast te kunnen stellen, doet daaraan volgens het dagelijks bestuur niet af.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat eiser het beroep niet heeft ingetrokken. Uit de na de zitting ingediende stukken leidt de rechtbank af dat eiser geen (proces)belang meer heeft bij een uitspraak over de Bbz-lening. Het gestelde procesbelang is alleen gelegen in een veroordeling van het dagelijks bestuur in de kosten die gemoeid zijn met het beroep en de daaraan voorafgaande bezwaarprocedure.
2.3
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.4
Volgens vaste rechtspraak vormt de vraag of een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan. Nu niet is gebleken dat eiser, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat om tot een proceskostenveroordeling over te gaan, nog enig procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, is het beroep niet-ontvankelijk.
2.5
Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, in welk geval, ook indien het beroep is ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk is.
2.6
Hoewel het dagelijks bestuur aan eiser is tegemoetgekomen, ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding om het dagelijks bestuur te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
2.7
Uit vaste jurisprudentie [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat in beginsel een proceskostenvergoeding wordt toegekend, indien vaststaat dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Dit is anders als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, levert in beginsel niet een dergelijke omstandigheid op [2] .
Wel is daarvan sprake bij omstandigheden die liggen in het feit dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van de betrokkene zelf [3] . Bij een te late verstrekking van de informatie door de betrokkene ligt toewijzing van een proceskostenvergoeding niet voor de hand [4] .
2.8
De rechtbank overweegt dat de hiervoor aangegeven uitzondering zich in deze zaak voordoet. De aangiftes inkomstenbelasting 2015 en 2016 (en 2017) heeft eiser pas in beroep overgelegd. Dat hij dat niet eerder heeft gedaan, komt voor rekening en risico van eiser. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dagelijks bestuur eiser bij brieven van 7 september 2018 en 15 februari 2019 heeft verzocht om inkomensgegevens -waaronder de in beroep alsnog aangeleverde aangiftes inkomstenbelasting- aan te leveren, maar eiser aan deze verzoeken dus geen gevolg heeft gegeven. Pas in beroep heeft eiser de gevraagde stukken ingediend en daardoor heeft het dagelijks bestuur pas op dat moment de aflossingscapaciteit kunnen vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank is er niet voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Evenmin bestaat er voor het dagelijks bestuur een verplichting om eiser het betaalde griffierecht te vergoeden [5] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.