ECLI:NL:CRVB:2021:2491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
20/3698 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na tegemoetkoming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/3698 WMO15. Het hoger beroep is ingetrokken door de appellanten omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen hen tegemoet is gekomen met een beslissing van 13 november 2020. Deze beslissing betrof de verlenging van de noodopvang voor de appellanten. Het college stelde dat er geen proceskostenveroordeling moest volgen, omdat de beslissing onverplicht was genomen. De Raad heeft echter overwogen dat in geval van een tegemoetkoming door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat het college geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De stelling van het college dat de beslissing uit coulance is genomen, werd als ontoereikend beschouwd. De Raad heeft daarom het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten die de appellanten redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale proceskosten zijn begroot op € 2.244,-, bestaande uit € 1.496,- voor het beroep en € 748,- voor het hoger beroep. De appellanten kunnen zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het college wenden.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 oktober 2021
20/3698 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2020, 20/5147, 20/2568, 20/5179 en 20/5180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante 1] en [Appellante 2] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 13 november 2020 een beslissing genomen. Het college heeft besloten de noodopvang van appellanten te verlengen.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft mr. Weijsenfeld namens appellanten het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellanten is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met de beslissing van 13 november 2020 aan de bezwaren van appellanten is tegemoet gekomen.
Volgens het college moet een proceskostenveroordeling achterwege worden gelaten, omdat het college de beslissing van 13 november 2020 onverplicht heeft genomen.
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn uitspraak van 16 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX6776, heeft de Raad overwogen dat het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, in beginsel niet een dergelijke bijzondere omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan wel gesproken worden van een bijzondere omstandigheid, zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:397.
In wat het college heeft aangevoerd, is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat bij een tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De stelling dat, in weerwil van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, het college bij besluit van 13 november 2020 uit coulance alsnog besloten heeft de
noodopvang voor appellanten te verlengen met het oogmerk dat appellanten op korte termijn een duurzame en passende oplossing voor hun huisvestingsprobleem vinden, is daartoe ontoereikend. Dat geldt ook voor de mededeling dat het college de proceskosten inzake de voorlopige voorziening met procedurenummer 20/3697 uit coulance heeft vergoed aan appellanten.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.496,- in beroep en € 748,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kunnen appellanten zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2021.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude