ECLI:NL:RBZWB:2024:3526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10754
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het onderzoek door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. Het UWV had op 22 mei 2023 besloten om de ZW-uitkering van eiser per 23 juni 2023 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in het bestreden besluit van 20 oktober 2023. De rechtbank heeft de zaak op 6 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser lijdt aan obesitas en een hernia heeft, maar dat hij in staat is om passende arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door eiser ingebrachte informatie van de fysiotherapeut niet voldoende is om de medische beoordeling van het UWV te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de ZW-uitkering terecht is beëindigd, omdat eiser niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Ziektewet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10754 ZW

uitspraak van 29 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.H. Vader,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (kantoor Breda),
gemachtigde: mr. N. Regragui.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 22 mei 2023 (primaire besluit) de ZW-uitkering van eiser met ingang van 23 juni 2023 beëindigd. Met het bestreden besluit van
20 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 23 juni 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als brandwacht voor gemiddeld 32 uur per week. Voor dat werk is hij op 11 maart 2022 uitgevallen door fysieke klachten. Eiser was bij zijn voormalige werkgever in dienst op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, die tijdens zijn ziekte is beëindigd. Aansluitend aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft het UWV eiser vanaf 5 januari 2023 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
[verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens het spreekuur op 15 mei 2023. Bij het psychisch onderzoek constateert de verzekeringsarts geen bijzonderheden. Bij het lichamelijk onderzoek stelt [verzekeringsarts] vast dat eiser lijdt aan obesitas en dat hij een licht antalgisch loop- en bewegingspatroon [1] heeft. De flexie van de rug is beperkt en eiser geeft aan dat de pijn in de lage rug zit. De pijn neemt toe in uiterste standen en op de tenen lopen lukt niet. [verzekeringsarts] stelt als diagnose een hernia. Hierdoor is sprake van beperkingen op het gebied aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Eiser is beperkt voor zwaardere rugbelasting in het algemeen en voor langdurig aaneengesloten lopen, staan en zitten.
[verzekeringsarts b&b] heeft eveneens het dossier (inclusief de in bezwaar door eiser ingebrachte informatie) bestudeerd en heeft de telefonische hoorzitting op
17 oktober 2023 bijgewoond. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b een op de klachten en bezwaargronden gerichte aanvullende anamnese afgenomen. In de rapportage van 17 oktober 2023 overweegt [verzekeringsarts b&b] dat het onderzoek door [verzekeringsarts] adequaat was en dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om gegevens over zijn behandeling en klachten in te brengen. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanleiding voor een aanvullend lichamelijk onderzoek of een spreekuur bij de verzekeringsarts b&b. [verzekeringsarts b&b] maakt uit het gesprek met eiser op dat hij vooral last heeft van de lage rug, waarbij er sprake is van slijtage van de tussenwervelschijven in de lumbale wervelkolom. Bij lang staan en na lang lopen doen zich periodiek uitstralende pijnklachten voor die passen bij tussenwervelafwijkingen, zonder dat sprake is van druk op de relevante zenuwen in de lage rug. Gelet op de feiten die eiser tijdens de hoorzitting heeft gemeld over het functioneren in het dagelijks leven, waarbij hij nog een uur (in de auto) kan zitten, is enige afwisseling in houdingen mogelijk. De door [verzekeringsarts] aangenomen fysieke beperkingen passen hierbij. Van psychische beperkingen is geen sprake. De door eiser in bezwaar ingebrachte informatie van de fysiotherapeut geeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. Dat geldt ook voor de door eiser geclaimde beperkingen door slaapapneu. Het apparaat dat hij hiervoor tijdens de slaap gebruikt, werkt goed. De aandoening zorgt niet voor extra beperkingen of vermoeidheid.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2023
.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de door de fysiotherapeut aangegeven beperkingen van maximaal 15 minuten lopen, 5 minuten staan en 30 minuten zitten.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de lage rugklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen nadere informatie overgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de rapportage van [verzekeringsarts b&b] volgt dat de door eiser in bezwaar ingebrachte informatie van de fysiotherapeut in de beoordeling is meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de verzekeringsarts aangegeven beperkingen voor staan, lopen en zitten in lijn met hetgeen [verzekeringsarts] tijdens het lichamelijk onderzoek heeft uitgevraagd en beoordeeld. De door eiser in bezwaar ingebrachte informatie wijkt hier van af. Echter, een fysiotherapeut stelt geen beperkingen vast zoals een verzekeringsarts dat pleegt dat te doen. [2] De rechtbank hecht dan ook niet de waarde aan deze informatie toe die eiser hieraan hecht. Eiser heeft de aanvullende gestelde beperkingen niet nader geobjectiveerd.
Niet gebleken is dat in de FML van 15 mei 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, Sbc-code 111180), receptionist-telefonist (Sbc-code 315120) en textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel, Sbc-code 111160).
5.2
Eiser heeft geen beroepsgronden tegen de geduide functies ingebracht. Bij de beoordeling van de geschiktheid van de geduide functies verwijst de rechtbank naar de rapportage van de arbeidsdeskundige en de rapportage van arbeidsdeskundige b&b. In deze rapportages is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. Daarnaast wijst de rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2023 [3] . In die uitspraak is de beoordeling van de geschiktheid van geduide functies aangescherpt. Kort zakelijk weergegeven, dient alleen de medische geschiktheid van de geduide functies op de aangevochten beperkingen te worden beoordeeld. De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De in overweging 5.1 genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 23 juni 2023.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 23 juni 2023. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 29 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Een loop- en bewegingspatroon waarbij de pijn het minst gevoeld wordt.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:704.
3.CRvB 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1413.