Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 29 mei 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. Het UWV had op 22 mei 2023 besloten om de ZW-uitkering van eiser per 23 juni 2023 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in het bestreden besluit van 20 oktober 2023. De rechtbank heeft de zaak op 6 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser lijdt aan obesitas en een hernia heeft, maar dat hij in staat is om passende arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door eiser ingebrachte informatie van de fysiotherapeut niet voldoende is om de medische beoordeling van het UWV te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de ZW-uitkering terecht is beëindigd, omdat eiser niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Ziektewet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 mei 2024.