ECLI:NL:RBZWB:2024:3486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 2293 en 23 _ 2294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024, wordt de zaak behandeld van belanghebbende B.V. tegen de inspecteur van de belastingdienst met betrekking tot naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken juli en september 2022. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 februari 2023, waarbij de inspecteur naheffingsaanslagen heeft opgelegd van respectievelijk € 447 en € 11.676, alsook verzuimboeten van € 50 en € 350. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de naheffingsaanslag voor september 2022 te hoog is vastgesteld. De rechtbank vermindert deze naheffingsaanslag tot € 50, terwijl de boetebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat belanghebbende aan de criteria voor vrijstelling voldeed. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de boeten terecht heeft opgelegd, aangezien belanghebbende niet tijdig de verschuldigde loonheffingen heeft afgedragen. De rechtbank wijst het beroep voor het tijdvak juli 2022 af, maar verklaart het beroep voor september 2022 gegrond, met de verplichting voor de inspecteur om het griffierecht en proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2293 en 23/2294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over de tijdvakken 1 juli 2022 tot en met 31 juli 2022 (juli 2022) en 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 (september 2022) naar een te betalen bedrag van € 447 over het tijdvak juli 2022 respectievelijk € 11.676 over het tijdvak september 2022 (de naheffingsaanslagen). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur verzuimboeten aan belanghebbende opgelegd van € 50 over het tijdvak juli 2022 respectievelijk € 350 over het tijdvak september 2022 (de boetebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende en diens gemachtigde zijn bij brief van 20 februari 2024 uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 18 april 2024. De gemachtigde heeft bij brief, ontvangen door de rechtbank op 17 maart 2024, verzocht om verdaging van de zitting. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek bij brief van 12 april 2024 afgewezen (zie daarover meer onder 5.).
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is – met kennisgeving aan de rechtbank – niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en verzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen en de verzuimboeten terecht aan belanghebbende opgelegd
.Wel is de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 20 juli 2022 een loonaangifte voor het tijdvak juli 2022 ingediend. Op 27 juli 2022 heeft belanghebbende een correctie van de loonaangifte voor het tijdvak juli 2022 ingediend. De totale afdracht aan loonheffingen – na correctie – voor het tijdvak juli 2022 bedraagt € 12.170, bestaande uit € 11.904 aan loonheffingen over juli 2022 en een correctie van € 266 aan loonheffingen over mei 2022. Het bedrag diende uiterlijk 31 augustus 2022 te zijn betaald.
4.1.
Belanghebbende heeft op 27 september 2022 een loonaangifte voor het tijdvak september 2022 ingediend. De totale afdracht aan loonheffingen bedraagt € 11.676. Het bedrag diende uiterlijk 31 oktober 2022 te zijn betaald.
4.2.
De inspecteur heeft op 30 augustus 2022 een betaling van € 11.723 voor het tijdvak juli 2022 van belanghebbende ontvangen. De inspecteur heeft op 18 november 2022 een betaling van € 11.626 voor het tijdvak september 2022 van belanghebbende ontvangen.
4.3.
De naheffingsaanslag over het tijdvak juli 2022 is gedagtekend op 21 oktober 2022. Het te betalen bedrag van € 497 bestaat uit € 447 loonheffingen en een verzuimboete van € 50.
4.4.
De naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 is gedagtekend op 23 november 2022. Het te betalen bedrag van € 12.026 bestaat uit € 11.676 loonheffingen en een verzuimboete van € 350.
4.5.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 vervolgens bij beschikking van 7 december 2022 verminderd tot een naheffingsaanslag naar een te betalen bedrag van € 50 vanwege de betaling van € 11.626 op 18 november 2022. De verzuimboete is bij verminderingsbeschikking gehandhaafd.

Motivering

Vooraf
Afwijzing verdagingsverzoek
5. De gemachtigde heeft verzocht om verdaging van de behandeling van het beroep op de zitting van 18 april 2024 omdat hij die dag rond hetzelfde tijdstip voor een andere cliënt al een zitting gepland had staan. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de zitting door te laten gaan en daaraan voorrang te geven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak te laten plaatsvinden op een ander moment. Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat het verdagingsverzoek pas na een maand na de uitnodiging voor de zitting van 18 april 2024 is ingediend, dat het niet duidelijk is geworden waarom de gemachtigde het verdagingsverzoek niet eerder – binnen één week na de uitnodiging – heeft kunnen indienen en dat geen andere of bijkomende bijzondere omstandigheden ter onderbouwing van het verdagingsverzoek zijn gesteld.
Griffierecht
5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Belanghebbende heeft namelijk geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat belanghebbende (een rechtspersoon) voldoet aan de criteria voor een vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht het griffierecht ter zake van dit beroep betaald.
Tardiefverklaring pleitnota en nadere stukken
5.2.
De gemachtigde heeft op de zittingsdag om 08:07 uur via Digitale Toegang een pleitnota met twee bijlagen ingediend. De griffie van de rechtbank heeft deze stukken dezelfde dag om 11.51 uur in het dossier opgenomen. De rechtbank en de inspecteur hebben vóór de sluiting van het onderzoek geen kennis kunnen nemen van deze nadere stukken. De rechtbank heeft deze stukken in het kader van een goede procesorde [1] buiten beschouwing gelaten en ziet geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.
De naheffingsaanslagen
6. De rechtbank stelt voorop dat een inhoudingsplichtige, zoals belanghebbende, verplicht is om de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. [2] Daarvoor geldt in beginsel een termijn van één maand na het einde van het tijdvak. [3] In dit geval staat vast dat belanghebbende de in de tijdvakken juli 2022 en september 2022 ingehouden belasting niet dan wel niet volledig vóór of op de uiterste betaaldata op aangifte heeft afgedragen. Dat betekent dat de inspecteur als uitgangspunt terecht naheffingsaanslagen aan belanghebbende heeft opgelegd. [4]
6.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur desalniettemin niet mag naheffen omdat zij de inspecteur heeft verzocht om de af te dragen loonheffingen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting over de betreffende tijdvakken. Volgens belanghebbende honoreert de inspecteur dergelijke verzoeken normaliter altijd.
6.2.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Een inhoudingsplichtige, zoals belanghebbende, is verplicht om de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. [5] Daarvoor geldt in beginsel een termijn van één maand na het einde van het tijdvak. [6] Het staat een inhoudingsplichtige niet vrij om de door hem op aangifte te betalen belasting uit eigen beweging te verrekenen met teruggaven die hij verwacht. [7] Wel verleent de inspecteur op verzoek uitstel voor de afdracht van loonheffingen indien de inhoudingsplichtige – kortgezegd – recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting over hetzelfde tijdvak of het tijdvak dat is geëindigd gelijk met hetzelfde tijdvak of daarvoor. [8] Het uitstel wordt door de inspecteur in ieder geval niet verleend als het verzoek niet uiterlijk gelijktijdig met de aangifte is gedaan of de teruggaaf omzetbelasting op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 kan worden verrekend met onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen. [9] In dit geval heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende openstaande belangschulden heeft waarvan een bedrag van ongeveer € 160.000 ziet op loonbelastingschulden toerekenbaar aan 2018 en 2019. De inspecteur komt geen beleidsruimte toe om toch uitstel van betaling te verlenen. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur dat hier toch heeft gedaan. De omstandigheid dat de inspecteur naar de ervaring van belanghebbende dergelijke verzoeken normaliter wel altijd honoreert, maakt dat niet anders. Dat zou alleen anders zijn als een bestendige gedragslijn van de inspecteur – waarbij de inspecteur steeds uitstel van betaling verleend ook als niet aan alle voorwaarden is voldaan – bij belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de inspecteur ook voor de tijdvakken juli 2022 en september 2022 uitstel van betaling zou verlenen. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een bestendige gedragslijn aan de zijde van de inspecteur, die op zijn beurt in rechte te beschermen vertrouwen bij belanghebbende heeft gewekt.
Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat aan belanghebbende geen uitstel van betaling voor de afdracht van loonheffingen op aangifte over de tijdvakken juli 2022 en september 2022 is verleend. De naheffingsaanslagen zijn – als onder 6. overwogen – dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag over het tijdvak juli 2022 juist vastgesteld, maar is de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 te hoog vastgesteld. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. De inspecteur kan de belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen en die geheel of gedeeltelijk niet is betaald bij wege van naheffingsaanslag naheffen. [10] De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. [11] Belanghebbende heeft op 18 november 2022 van de totaal verschuldigde loonheffingen over het tijdvak september 2022 van € 12.026 een bedrag van € 11.626 betaald. De naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 is gelet op de dagtekening van het aanslagbiljet vastgesteld op 23 november 2022. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de hoogte van de naheffingsaanslag te worden uitgegaan van het bedrag aan verschuldigde loonheffingen dat ten tijde van het vaststellen van de naheffingsaanslag – derhalve op 23 november 2022 – nog niet is betaald. [12] Op die datum was het bedrag aan loonheffingen over het tijdvak september 2022 dat behoorde te zijn afgedragen maar nog niet was betaald € 50 (= € 16.676 -/- € 16.626). De rechtbank zal de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 dienovereenkomstig verminderen.
De boetebeschikkingen
7. De inspecteur kan een verzuimboete van maximaal € 5.514 opleggen aan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft betaald. [13] In geval van een betalingsverzuim wordt een verzuimboete van 3% van de niet tijdig betaalde belasting opgelegd, met een minimum van € 50. [14]
7.1.
Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig wordt betaald. De bewijslast om dit aannemelijk te maken rust op belanghebbende.
7.2.
Vast staat dat belanghebbende de ingehouden loonheffingen over de tijdvakken juli 2022 en september 2022 (gedeeltelijk) niet tijdig op aangifte heeft afgedragen (zie ook onder 6.). Daarmee is voor beide tijdvakken sprake van een betalingsverzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. De inspecteur heeft de boeten als uitgangspunt dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende mocht er niet zonder meer van uitgaan dat de inspecteur naar aanleiding van haar verzoeken om verrekening aan haar uitstel van betaling had verleend of zou verlenen (zie daarover ook 6.2.).
7.4.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de boeten passend en geboden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de boeten in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de vermindering van het bedrag op de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 (zie 6.3.) niet leidt tot een vermindering van de bijbehorende boete. Belanghebbende heeft een bedrag van € 11.676 niet vóór de uiterste betaaldatum afgedragen. Voor dat bedrag was belanghebbende in verzuim en de inspecteur heeft de boete dan ook terecht berekend over dat bedrag. De rechtbank acht de boeten – gelet op alle omstandigheden van het geval – passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep met betrekking het tijdvak juli 2022 (zaaknummer 23/2293) is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag over het tijdvak juli 2022 en de bijbehorende boetebeschikking in stand blijven.
8.1.
Het beroep met betrekking tot het tijdvak september 2022 (zaaknummer 22/2294) is gegrond. De rechtbank zal de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 verminderen tot een naheffingsaanslag naar een te betalen bedrag van € 50. De bijbehorende boetebeschikking blijft in stand.
8.2.
Omdat het beroep met betrekking tot het tijdvak september 2022 gegrond is, dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 ter zake van dat beroep te vergoeden. Ook heeft belanghebbende recht op een vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsfase. De inspecteur moet die vergoeding betalen. De vergoeding is op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 875 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een wegingsfactor 1). De rechtbank kent geen kostenvergoeding toe voor de bezwaarfase omdat in de bezwaarfase daar niet om is verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer 23/2293 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 23/2294 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 tot een naheffingsaanslag naar een te betalen bedrag van € 50;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 875;
  • gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [15]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie ook artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
2.Artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.Artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Vgl. artikel 20 van de AWR.
5.Artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
6.Artikel 19, eerste lid, van de AWR.
7.Hoge Raad 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7075.
8.Artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de AWR in samenhang met artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.
9.Artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de AWR in samenhang met artikel 30, derde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.
10.Artikel 20, eerste en tweede lid van de AWR.
11.Artikel 5, eerste lid van de AWR.
12.Zie in vergelijkbare zin Hof Arnhem 7 april 1983, nr. 2227/1981, BNB 1984/220 (https://www.inview.nl/document/inod15b83f034dc10fec7d573b763712c747) en Hof Leeuwarden 23 januari 1967, nr. 300/66, BNB 1968/72 (https://www.inview.nl/document/inod42b8287678011a674c1252dc187f3c58).
13.Artikel 67c, eerste lid van de AWR (wettekst 2022).
14.Paragraaf 23, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
15.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.