ECLI:NL:HR:2012:BW7075

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00535
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde verzuimboete. De naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zijn deze door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.

De Hoge Raad behandelt in zijn arrest de klachten van belanghebbende. De eerste klacht betreft het oordeel van het Hof dat belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. De tweede klacht betreft de stelling van belanghebbende dat hij recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2002, wat niet door de Rechtbank en het Hof is behandeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten slagen, maar dat ze niet tot cassatie leiden. Dit komt doordat de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, niet afhankelijk is van de mogelijkheid tot verrekening met andere belastingteruggaven.

Daarnaast wordt een derde klacht behandeld, die betrekking heeft op de verzuimboete. Het Hof heeft de verzuimboete als geschilpunt in hoger beroep omschreven, maar heeft niet expliciet geoordeeld over de opgelegde verzuimboete. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de oordelen van de Rechtbank met betrekking tot de verzuimboete heeft overgenomen en dat deze oordelen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 1 juni 2012 door de vice-president en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

1 juni 2012
nr. 11/00535
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 maart 2011, nr. 09/00567, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 09/2006) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De eerste klacht komt op tegen 's Hofs oordeel dat belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. De tweede klacht houdt in dat de Rechtbank en het Hof ten onrechte niet hebben behandeld belanghebbendes stelling dat hij over het jaar 2002 nog recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting.
Die klachten slagen. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 nog niet onherroepelijk vaststaat en dat die omstandigheid impliceert dat mogelijk een teruggaaf over dat jaar zal plaatsvinden, die - zo verstaat de Hoge Raad - met de verschuldigde omzetbelasting over het onderhavige tijdvak kan worden verrekend. Noch uit de uitspraak van de Rechtbank noch uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende deze grief reeds voor de Rechtbank heeft aangevoerd. Het Hof heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. Voorts heeft de Rechtbank noch het Hof een oordeel gegeven over belanghebbendes voor de Rechtbank en voor het Hof aangevoerde stelling dat hij over het jaar 2002 nog recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting.
De klachten kunnen niettemin niet tot cassatie leiden, aangezien voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd niet van belang is of het ingevolge die aanslag te betalen bedrag aan omzetbelasting kan worden verrekend met een teruggaaf van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen of met een teruggaaf van omzetbelasting over een ander dan het onderwerpelijke tijdvak.
3.2. De derde klacht houdt in dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over de opgelegde verzuimboete en dat om die reden 's Hofs oordeel dat het oordeel van de Rechtbank met betrekking tot de verzuimboete op goede gronden berust en juist is, in strijd is met het recht, en overigens dat de boete ten onrechte is opgelegd.
Het Hof heeft als geschilpunt in hoger beroep mede de opgelegde verzuimboete omschreven en vervolgens geoordeeld dat de Rechtbank in deze zaak op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Met dit oordeel heeft het Hof de door de Rechtbank gegeven oordelen met betrekking tot de verzuimboete tot de zijne gemaakt. Die oordelen, waaronder het oordeel dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.