ECLI:NL:RBZWB:2024:3484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 2883 tot en met 23 _ 2885
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen inkomstenbelasting en belastingrente voor buitenlandse belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 mei 2024, worden de beroepen van een buitenlandse belastingplichtige tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, die in Italië woont, heeft aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2017, 2018 en 2019 ontvangen, evenals belastingrente. De inspecteur heeft de bezwaren van de belanghebbende tegen deze aanslagen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 18 april 2024 behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [inspecteur]. De belanghebbende was niet aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat de aanslagen IB voor de jaren 2017, 2018 en 2019 ten onrechte zijn vastgesteld, omdat de AOW-uitkering van de belanghebbende in die jaren ten onrechte tot het belastbaar inkomen is gerekend. De rechtbank vermindert de aanslagen tot nihil en past de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig aan. De rechtbank stelt vast dat de belastingrente correct is berekend, maar dat de omstandigheden van de belanghebbende, waaronder het niet ontvangen van de juiste aangiftebiljetten, niet leiden tot een beperking van de belastingrente. De rechtbank concludeert dat de beroepen gegrond zijn en dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2883, 23/2884 en 23/2885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Italië), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 4 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen). Het voorgaande kan als volgt worden weergegeven:
Zaaknr.
Jaar
Soort
Dagtekening
Kenmerk
Belasting
Rente
23/2883
2017
IB
18 november 2022
[aanslagnummer] .H.76.01
€ 12.881
€ 1.969
23/2884
2018
IB
18 november 2022
[aanslagnummer] .H.86.01
€ 12.423
€ 1.408
23/2885
2019
IB
18 november 2022
[aanslagnummer] .H.96.01
€ 13.281
€ 974
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard (zie hierover ook onder 5.).
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur] . Namens belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niemand verschenen. Van hetgeen is besproken ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 niet te hoog zijn vastgesteld en of de bijbehorende belastingrentebeschikkingen terecht en niet te hoog zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 worden verminderd omdat de AOW-uitkering in die jaren ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend
.De belastingrentebeschikkingen moeten dienovereenkomstig worden verminderd. De rechtbank is verder van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, in dit geval niet meebrengen dat de berekening van belastingrente (verder) moet worden beperkt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende staat in 2017 in de basisregistratie personen (BRP) tot 10 mei 2017 ingeschreven op een adres in Italië en de rest van dat jaar op een adres in Israël. In 2018 en 2019 staat belanghebbende gedurende het hele jaar de in de BRP ingeschreven op een adres in Israël.
4.1.
Belanghebbende is in de jaren 2017, 2018 en 2019 buitenlandse belastingplichtige voor de IB. [1]
4.2.
Belanghebbende ontving in de jaren 2017, 2018 en 2019 een AOW-uitkering van € 14.436 (2017), € 14.660 (2018) respectievelijk € 15.148 (2019).
4.3.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB voor de jaren 2017, 2018 en 2019.
4.3.
Belanghebbende heeft in februari 2022 voor de jaren 2017, 2018 en 2019 aangiften IB op een aangiftebiljet voor een binnenlandse belastingplichtige (het zogenoemde P-biljet) ingediend.
4.5.
In reactie daarop heeft de inspecteur aan belanghebbende brieven gestuurd, waarin hij meldt dat de ingediende aangifte niet verwerkt kan worden, omdat volgens zijn gegevens belanghebbende een ander aangiftebiljet had moeten gebruiken. In de brief is verder vermeld dat belanghebbende verplicht is om aangifte te doen op de door de inspecteur voorgeschreven wijze en dat belanghebbende het aangiftebiljet (het zogenoemde C-biljet) online kan indienen via ‘Mijn Belastingdienst’. Belanghebbende wordt eveneens gewezen op de mogelijkheid een papieren C-biljet te bestellen.
4.6.
Belanghebbende heeft vervolgens in maart 2022 voor de jaren 2017, 2018 en 2019 aangiften IB ingediend via een C-biljet.
4.7.
De inspecteur heeft de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019, conform de ingediende aangiften vastgesteld, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.436 (2017), € 14.660 (2018) respectievelijk € 15.148 (2019) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.657 (2017), € 37.064 (2018), respectievelijk € 39.728 (2019). De belastingrentebeschikkingen zijn gelijktijdig – als weergegeven onder 1.1. – vastgesteld.

Motivering

Vooraf: de uitspraak op bezwaar 2019
5. Belanghebbende heeft bij het beroepschrift drie uitspraken op bezwaar gevoegd. Twee van deze uitspraken op bezwaar lijken – gelet op de (gelijkluidende) tekst ervan – betrekking te hebben op de aanslag IB 2018 en de bijbehorende belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft in het verweerschrift aangegeven dat een van die beide uitspraken op bezwaar kan worden opgevat als zijnde gedaan met betrekking tot het bezwaar tegen de aanslag IB 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikking. Belanghebbende lijkt daar in zijn beroepschrift ook van uit te gaan. De rechtbank zal partijen daarin dan ook volgen. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de inspecteur op 4 april 2023 uitspraken op de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB en belastingrentebeschikkingen 2017, 2018 én 2019 heeft gedaan.
Belastbaar inkomen uit werk en woning
6. De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 moeten worden verminderd omdat de AOW-uitkering in die jaren ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende is gerekend. De rechtbank volgt de inspecteur daarin. Dat betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning dat is vastgesteld bij de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 moet worden verminderd tot nihil.
Belastingrentebeschikkingen
7. De rechtbank stelt voorop dat de belastingrentebeschikkingen in ieder geval moeten worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 (zie hiervoor onder 6.).
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen [2] is berekend en in rekening is gebracht. Belanghebbende betoogt echter dat in het geheel geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente (verder) moet worden beperkt. Daartoe voert belanghebbende – in de kern weergegeven – aan dat hij geen aangiften IB voor de jaren 2017, 2018 en 2019 kon indienen omdat hij niet was uitgenodigd tot het doen van aangifte, dat digitaal aangifte doen niet mogelijk was en dat hij, ondanks meerdere verzoeken aan de belastingdienst om toezending ervan, niet beschikte over de (juiste) aangiftebiljetten. Naar de rechtbank begrijpt komt volgens belanghebbende het tijdsverloop tussen het eerste verzoek om toezending van de aangiftebiljetten voor de jaren 2017, 2018 en 2019 en het moment waarop belanghebbende deze heeft ontvangen voor rekening van de inspecteur.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder omstandigheden kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel, meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt. [3] De rechtbank vat het betoog van belanghebbende dan ook op als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat beroep kan echter niet slagen. De inspecteur dient ook als een belastingplichtige niet is uitgenodigd tot het doen van een aangifte op basis van artikel 30f van de AWR belastingrente in rekening brengen. Het volgen van deze wettelijke bepalingen acht de rechtbank niet onzorgvuldig of in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Verder is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om aangifte te doen (onder meer) doordat de inspecteur hem niet de benodigde aangiftebiljetten heeft toegezonden. Hoewel dit op zijn weg lag, heeft belanghebbende geen nadere stukken overgelegd waaruit blijkt of en wanneer er contact met de belastingdienst heeft plaatsgevonden over het toezenden van de aangiftebiljetten. Reeds daarom kan de periode tussen de gestelde verzoeken om toezending van de aangiftebiljetten en het moment waarop belanghebbende deze heeft ontvangen niet aan de inspecteur worden toegerekend.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. De aanslagen IB 2017, 2018 en 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen moeten worden verminderd.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht van in totaal € 50 aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.657 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.064 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • vermindert de aanslag IB 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 39.728 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
2.Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Vgl. Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126, r.o. 2.3.2.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.