ECLI:NL:RBZWB:2024:3457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
AWB 23_9463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbendebegrip in bestuursrechtelijke handhavingsverzoeken

Op 24 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te [plaats 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot activiteiten van [B.V.], een agrarisch bedrijf, en stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt. Het college had echter het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat hij geen belanghebbende zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij geen belanghebbende is, gezien de afstand van ten minste twee kilometer tussen zijn perceel en de percelen van [B.V.]. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eiser voor overlast door transportbewegingen niet voldoende onderbouwd was om hem als belanghebbende aan te merken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college, maar concludeerde dat het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser ] , uit [plaats 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A.C. Valkenburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [B.V.] uit [plaats 1] ( [B.V.] ) (gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 18 juli 2023 om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren, omdat hij geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek dat hij had ingediend.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [B.V.] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, de gemachtigde van het college, de heer [naam 1] en de heer [naam 2] namens [B.V.] en de gemachtigde van [B.V.] .
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. Eiser woont aan de [adres 1] te [plaats 1] . [B.V.] is een agrarisch bedrijf dat zijn hoofdvestiging heeft aan de [adres 2] te [plaats 1] . [B.V.] exploiteert haar bedrijf onder meer op de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , [sectie] , nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [nummer 7] en [nummer 8] . Dit laatste perceel is gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] . [B.V.] is geen eigenaar van dit perceel. [B.V.] is wel eigenaar van de overig genoemde percelen en deze percelen zijn gelegen aan de [straat] te [plaats 1] .

Procesverloop

3. Eiser heeft op 18 oktober 2022 een handhavingsverzoek ingediend bij het college dat ziet op de hiervoor genoemde percelen waarop [B.V.] haar bedrijf exploiteert. Eiser is van mening dat [B.V.] op deze in het buitengebied gelegen locaties teeltondersteunende voorzieningen en ontijzeringsinstallaties heeft gerealiseerd, terwijl dat in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft het handhavingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard, waarmee het college het primair besluit in stand heeft gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om eiser niet als belanghebbende aan te merken en zijn bezwaar ongegrond te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, voor zover het college het bezwaar van eiser ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk heeft verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Omvang van het geschil

6. Partijen verschillen van mening over de vraag of het college eiser als belanghebbende had moeten aanmerken bij zijn handhavingsverzoek. Niet in geschil is dat eiser woont op een afstand van, hemelsbreed, ten minste twee kilometer tot de percelen waarop zijn handhavingsverzoek ziet. Ook niet in geschil is dat eiser vanaf zijn perceel geen zicht heeft op deze percelen.
Wat is het (wettelijk) kader?
7. Een handhavingsverzoek is een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Dit betekent dat iemand belanghebbende moet zijn om een handhavingsverzoek te kunnen doen. Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste rechtspraak wordt iemand als belanghebbende aangemerkt als hij beschikt over een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij hetgeen wordt gevraagd. [1]
Had het college eiser aan moeten merken als belanghebbende bij het handhavingsverzoek?
8. Eiser stelt dat hij belanghebbende is, omdat hij woont naast het perceel waarop de bedrijfsgebouwen van [B.V.] staan. Eiser stelt dat de activiteiten van [B.V.] op de percelen waarop zijn verzoek ziet, de plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen en ontijzeringsinstallaties, uitwerking hebben op het perceel waarop de hoofdvestiging staat. Eiser stelt dat daardoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij overlast vreest te ondervinden van alle transportbewegingen van en naar de hoofdvestiging van [B.V.] .
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek dat hij ingediend heeft. Gelet op de afstand van ten minste twee kilometer tussen eisers perceel en de percelen waarop het handhavingsverzoek ziet, is eiser geen belanghebbende. Daarbij komt dat eiser ook geen zicht heeft op de percelen. De vrees van eiser dat de teeltondersteunende voorzieningen en de ontijzeringsinstallaties op de percelen tot extra transportbewegingen van en naar de hoofdlocatie van [B.V.] zullen leiden, levert geen voldoende onderbouwd ruimtelijk effect op de woning van eiser op.
Dat eiser geen belanghebbende is bij handhaving van waar hij om heeft verzocht, heeft als gevolg dat zijn verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. [2] Omdat het verzoek van eiser geen aanvraag is, is de beslissing op zijn verzoek geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Het college had ook geen beslissing op het verzoek hoeven nemen. Het college heeft het verzoek echter niet-ontvankelijk verklaard. Omdat dit geen besluit is, stond daartegen geen bezwaar open. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren, in plaats van ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het college het bezwaar van eiser in plaats van ongegrond, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De conclusie dat eiser geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek was echter wel juist. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit en verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank is niet gebleken van door eiser gemaakte voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2023;
  • voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 24 mei 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1099.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1630, ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:639 en ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2475.