ECLI:NL:RBZWB:2024:3444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/2819, BRE 23/2820
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de vraag naar samengestelde prestaties in het kader van evenementenorganisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2024, wordt de zaak behandeld tussen een Duitse ondernemer, die evenementen organiseert, en de inspecteur van de belastingdienst. De ondernemer had in haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting, maar de inspecteur verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk. Tevens legde de inspecteur een naheffingsaanslag op voor het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, omdat hij van mening was dat de ondernemer Nederlandse omzetbelasting verschuldigd was voor de door haar verrichte prestaties aan afnemers in Nederland.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de prestaties die de ondernemer heeft verricht, moeten worden aangemerkt als zelfstandige diensten of als samengestelde prestaties. De rechtbank concludeert dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van samengestelde prestaties. De prestaties zijn volgens de rechtbank zelfstandig en kunnen afzonderlijk worden belast met Nederlandse omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de ondernemer geen recht heeft op teruggaaf van de omzetbelasting. De beroepen van de ondernemer worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de beschikking geen teruggaaf, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2819 en BRE 23/2820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. F.D.E.W. Gätjens),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 april 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 per saldo verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 16 april 2021 en [beschikkingsnummer] O.01.9271 het verzoek om teruggaaf niet-ontvankelijk verklaard (beschikking geen teruggaaf).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting met [aanslagnummer] F.01.9502 (de naheffingsaanslag) opgelegd en gelijktijdig daarmee belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de beschikking geen teruggaaf, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Dit materiële geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende aan haar afnemers, Porsche Deutschland GmbH (Porsche Deutschland) en Porsche Zentrum Dortmund GmbH (Porsche Dortmund), (een) samengestelde prestatie(s) heeft verricht dan wel dat sprake is van zelfstandige diensten. Het antwoord op die vraag is van belang voor de vaststelling van de plaats van dienst.
Ook ligt bij de rechtbank de vraag voor of met betrekking tot de indiening van de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het antwoord op die laatste vraag is alleen relevant als belanghebbende op het hiervoor genoemde materiële geschilpunt in het gelijk wordt gesteld.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de prestaties die belanghebbende in het naheffingstijdvak heeft verricht voor de omzetbelastingheffing worden aangemerkt als zelfstandige diensten. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat de plaats van de prestaties telkens Nederland is. De naheffingsaanslag is dan ook terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. De vraag of met betrekking tot de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2019 sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding hoeft dan niet meer te worden beantwoord.

Feiten

3. Belanghebbende is gevestigd in Duitsland en is ondernemer in de zin van de wet. [1] Zij organiseert evenementen op het gebied van autoracen.
3.1.
In augustus 2019 heeft belanghebbende in het kader van de Porsche Carrera Cup Deutschland (Carrera Cup) een race georganiseerd in Zandvoort (Nederland). Belanghebbende heeft in verband met haar dienstverlening de volgende facturen uitgereikt aan Porsche Deutschland:
 een factuur met [factuurnummer 1] met dagtekening 24 april 2019 met daarop het volgende vermeld:
 een factuur met [factuurnummer 2] en dagtekening 13 augustus 2019 met daarop het volgende vermeld:
 een factuur met [factuurnummer 3] en dagtekening 15 augustus 2019 met daarop het volgende vermeld:
3.2.
In oktober 2019 heeft belanghebbende eveneens in Zandvoort een training voor “sportieve rijders” (de racetraining) georganiseerd. Belanghebbende heeft in verband met haar dienstverlening in dat kader, de volgende factuur uitgereikt aan Porsche Dortmund:
 een factuur met [factuurnummer 4] en dagtekening 17 oktober 2019 met daarop het volgende vermeld:
3.3.
Belanghebbende heeft op 2 januari 2020 haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2019 ingediend. Deze aangifte resulteerde per saldo in een verzoek om teruggaaf van € 4.980. De inspecteur heeft het verzoek wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3.4.
Belanghebbende heeft ter zake van haar dienstverlening aan Porsche Deutschland (zie 3.1) en Porsche Dortmund (zie 3.2) op haar Nederlandse aangiften geen omzetbelasting voldaan. Wel heeft belanghebbende op haar aangiften over het derde (zie 3.3) en het vierde kwartaal van 2019 voorbelasting teruggevraagd in verband met de in dit kader aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting.
3.5.
Met dagtekening 24 april 2021 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening is dat belanghebbende Nederlandse omzetbelasting verschuldigd is ter zake van de door haar aan Porsche Deutschland (zie 3.1) en Porsche Dortmund (zie 3.2) verrichte prestaties op het gebied van logies, catering, (de doorberekening van) circuit- en vervoerskosten en een avondevenement (de barbecue). De inspecteur heeft op deze naheffing de door belanghebbende in haar aangiften geclaimde voorbelasting, behoudens een correctie, in mindering gebracht. Over de omvang van de aftrekbare belasting zijn partijen het eens.

Motivering

Vooraf: ontvankelijkheid van de beroepen
4. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 1 april 2023. Niet in geschil is dat de uitspraken op bezwaar op die datum ook aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. De termijn voor het indienen van de beroepen is daarmee geëindigd op 15 mei 2023. Het beroepschrift is ontvangen op 16 mei 2023, en daarmee binnen een week na afloop van de termijn, door de rechtbank ontvangen. Gelet op de in het procesdossier aanwezige verzendgegevens van Deutsche Post, acht de rechtbank aannemelijk dat het beroepschrift op 10 mei 2023, en dus voor het einde van de beroepstermijn, ter post is bezorgd. De beroepen zijn daarom ontvankelijk. [2]
Is sprake van zelfstandige diensten of van (een) samengestelde prestatie(s)?
5. Vast staat dat belanghebbende in het naheffingstijdvak voor haar Duitse afnemers handelingen heeft verricht. Op de inspecteur, die wil naheffen, rust de last te bewijzen dat deze prestaties belast zijn met Nederlandse omzetbelasting.
5.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende in 2019 in Nederland prestaties op het gebied van logies, catering, circuit(ver)huur en vervoer heeft verricht. De inspecteur heeft in dat verband onweersproken het standpunt ingenomen dat de facturen genoemd in 3.1 en 3.2 op die prestaties zien. Niet betwist is verder dat – als deze prestaties moeten worden aangemerkt als zelfstandige prestaties – de plaats van de prestaties Nederland is. Die prestaties mogen dan worden belast met Nederlandse omzetbelasting. Belanghebbende is het daar dan ook mee eens.
5.2.
Belanghebbende verweert zich tegen de naheffingsaanslag met de stelling dat geen sprake is van verschillende prestaties, maar van (een) samengestelde prestatie(s). Om die reden moet volgens belanghebbende de naheffingsaanslag worden vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank dient belanghebbende dan ook aannemelijk te maken dat sprake is van (een) samengestelde prestatie(s).
5.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de verschillende prestaties die belanghebbende heeft verricht zelfstandige (belaste) diensten zijn dan wel dat sprake is van een zodanige samenhang dat sprake is van (een) samengestelde prestatie(s), stelt de rechtbank – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018 [3] – het volgende voorop.
5.3.1.
Indien een belastingplichtige jegens één afnemer een of meer handelingen verricht waarin verschillende prestaties kunnen worden onderscheiden, heeft als uitgangspunt te gelden dat elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd.
5.3.2.
Soms moeten zulke handelingen echter als één enkele prestatie worden aangemerkt. Dit is het geval als ze (a) zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn of (b) een of meer handelingen de hoofdprestatie vormen, terwijl andere handelingen bijkomende prestaties zijn die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie wordt als bijkomend beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om van de hoofdprestatie optimaal gebruik te kunnen maken. De vraag of daarvan sprake is, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde klant. Daarbij weegt het economische doel van de prestaties mee en het belang voor de klant. [4]
5.3.3.
Als de prestatie voor de gemiddelde klant naast de hoofdprestatie geen afzonderlijk belang heeft, is dat een aanwijzing dat sprake is van situatie b. Verschilt het belang dat wordt gehecht aan de andere prestatie binnen de klantenkring, wordt er een afzonderlijke vergoeding voor deze prestatie berekend en is er keuzevrijheid om deze prestatie al dan niet af te nemen, dan is waarschijnlijk geen sprake van situatie b. [5]
5.4.
Belanghebbende slaagt er naar het oordeel van de rechtbank niet in om aannemelijk te maken dat sprake is van een samengestelde prestatie.
5.4.1.
Zo heeft belanghebbende in de eerste plaats gesteld dat volgens haar sprake is van (één) ondeelbare economische prestatie(s) door haar aangeduid als een prestatie ‘sui generis’ met als plaats van dienst Duitsland (situatie a). Volgens belanghebbende is voor de gemiddelde afnemer de algehele Porsche-beleving en daarmee de combinatie van de prestaties belangrijk. Ook stelt belanghebbende in dit verband dat haar afnemers bij haar geen overnachting of catering kunnen boeken, zonder ook de deelname aan het evenement bij haar af te nemen. Een splitsing van de prestaties is volgens haar dan ook kunstmatig.
5.4.2.
De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig om belanghebbende hierin te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de door belanghebbende verrichte prestaties (zie 3.5) vanuit het perspectief van een gemiddelde afnemer elk een afzonderlijk belang. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de overgelegde facturen. Daaruit volgt namelijk dat de afnemers van belanghebbende voor elk van hun eindgebruikers (de deelnemers) kunnen kiezen welke diensten ze bij belanghebbende inkopen. De rechtbank wijst in dit verband specifiek op de factuur met [factuurnummer 4] (zie 3.2). Hieruit volgt, mede op basis van de eigen toelichting van belanghebbende, dat voor vijf van de deelnemers separaat een barbecue in rekening is gebracht, omdat voor die deelnemers geen overnachtingsarrangement is afgenomen. Voor een deel van de eindgebruikers, en in zoverre dus ook voor de afnemers van belanghebbende, is de overnachting dus niet van belang. Voor de deelnemers die wel voor een overnachting hebben gekozen, verandert dit niets aan hun deelname aan het evenement. Verder volgt uit die factuur ook dat er personen wel overnachten en mee-eten, zonder dat zij aan het race-evenement deelnemen (gelet op de factuurregel die melding maakt van ‘Begleitperson’). De overnachting en cateringactiviteiten zijn voor die personen (en daarmee ook voor de afnemers van belanghebbende) dus een doel op zich. De verschillende prestaties zijn dan ook eenvoudig van elkaar te splitsen. Belanghebbende heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit iets anders volgt.
5.4.3.
In de tweede plaats heeft belanghebbende gesteld dat de prestaties bijkomende prestaties zijn die in het lot van de hoofdprestatie delen (situatie b). Ook voor deze stelling acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig om belanghebbende daarin te volgen. Voor prestaties die belanghebbende in het kader van de Carrera Cup heeft verricht, geldt dat belanghebbende haar stelling dat de hoofdprestatie zou bestaan uit de organisatie van het gehele evenement onvoldoende heeft onderbouwd. De hierover tussen belanghebbende en Porsche Deutschland gemaakte afspraken volgen niet uit de overgelegde facturen en zijn ook niet op andere wijze inzichtelijk gemaakt. De door de gemachtigde ter zitting overgelegde verklaring van belanghebbende, acht de rechtbank onvoldoende om inzicht te krijgen in de afspraken die zijn gemaakt en in dat wat belanghebbende exact doet in dat verband. Alleen al daarom kan in dit verband van bijkomende prestaties geen sprake zijn.
Voor de prestaties die belanghebbende in het kader van de racetraining heeft verricht, geldt dat binnen de klantenkring van de eindgebruikers het belang dat wordt gehecht aan de verschillende prestaties verschilt. Dat verschil wordt ook weerspiegeld in de keuzes, die blijkens de factuur (zie 3.2), zijn gemaakt door de afnemer van belanghebbende (Porsche Dortmund). Zo neemt Porsche Dortmund niet voor alle eindgebruikers logies af, maar kiest zij er blijkens de factuur voor om voor enkelen van hen los de barbecue af te nemen (zie ook 5.4.2). Ook volgt daaruit dat er ook aanwezigen zijn die niet deelnemen aan de race-activiteit (de ‘Begleitperson(en)’). De rechtbank ziet daarin een duidelijke aanwijzing dat van de door belanghebbende bepleite situatie b geen sprake is.
5.5.
Niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van het verlenen van een samengestelde dienst door belanghebbende. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de plaats van dienst dan telkens Nederland is en dat de hoogte van de naheffingsaanslag dan niet in geschil is.
5.6.
Dat, zoals belanghebbende stelt, de onderhavige prestaties ook al met Duitse omzetbelasting zijn belast, maakt het voorgaande niet anders. Anders dan belanghebbende mogelijk meent, rust op de belastingautoriteiten van verschillende lidstaten in dit geval niet een verplichting om samen te werken en een gemeenschappelijke oplossing voor een eenduidige omzetbelastingbehandeling te vinden. [6] Rechterlijke instanties die een dergelijk geschil behandelen kunnen of moeten een prejudiciële beslissing verzoeken indien een handeling fiscaal verschillend wordt behandeld in een andere lidstaat. [7] De rechtbank ziet daar in dit geval geen aanleiding toe, aangezien belanghebbende onvoldoende inzicht heeft gegeven in de Duitse fiscale behandeling van de specifieke prestaties die in deze procedure aan de orde zijn. Niet duidelijk is of daarbij sprake is van een uitlegverschil van een Unierechtelijk begrip of een andere duiding van de feiten.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep tegen de naheffingsaanslag wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.
Wat betekent dit voor de beschikking geen teruggaaf over het derde kwartaal van 2019?
7. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 te laat heeft ingediend (zie 3.3). Nu het gelijk op het materiële geschilpunt aan de inspecteur is, kan het antwoord op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in het midden blijven. De door belanghebbende geclaimde voorbelasting, is behoudens enkele niet in geschil zijnde correcties, namelijk in de naheffing verdisconteerd en kan daarom over het derde kwartaal van 2019 niet meer tot een afzonderlijke teruggaaf leiden. Belanghebbende heeft daarom in zoverre geen belang meer bij haar gronden. Het beroep tegen die uitspraak op bezwaar is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beschikking geen teruggaaf, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 27 mei 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet).
2.Artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Vgl. Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1318.
4.HvJ EU 8 december 2016, Stock ’94, ECLI:EU:C:2016:936.
5.HvJ EU 4 maart 2021, Frenetikexito, ECLI:EU:C:2021:167 en HvJ EU 4 mei 2023, Y, ECLI:EU:C:2023:372.
6.HvJ EU 18 juni 2020, KrakVet Marek Batko sp.k., C-276/18 ECLI:EU:C:2020:485, r.o. 53.
7.HvJ EU 5 juli 2018, Marcandi, C-544/16, ECLI:EU:C:2018:540, r.o. 64.