In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2024, wordt de zaak behandeld tussen een Duitse ondernemer, die evenementen organiseert, en de inspecteur van de belastingdienst. De ondernemer had in haar aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting, maar de inspecteur verklaarde dit verzoek niet-ontvankelijk. Tevens legde de inspecteur een naheffingsaanslag op voor het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, omdat hij van mening was dat de ondernemer Nederlandse omzetbelasting verschuldigd was voor de door haar verrichte prestaties aan afnemers in Nederland.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de prestaties die de ondernemer heeft verricht, moeten worden aangemerkt als zelfstandige diensten of als samengestelde prestaties. De rechtbank concludeert dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van samengestelde prestaties. De prestaties zijn volgens de rechtbank zelfstandig en kunnen afzonderlijk worden belast met Nederlandse omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de ondernemer geen recht heeft op teruggaaf van de omzetbelasting. De beroepen van de ondernemer worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de beschikking geen teruggaaf, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven.