Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
onmiddellijknadat het voertuig tot stilstand is gebracht
bij voortduringin- en uitladen van goederen gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het stilstaan op een trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op 18 oktober 2022. Betrokkene had aangevoerd dat hij zijn auto slechts kort had geparkeerd om boodschappen in en uit te laden en dat het voertuig op VvE-grond stond, wat volgens hem niet onder de Wegenverkeerswet viel. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, maar betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van laden en lossen, maar van foutief parkeren. De kantonrechter oordeelde echter ook dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden door betrokkene niet in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door griffier mr. S.E. van Wijk.