ECLI:NL:GHARL:2021:2637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
Wahv 200.247.871/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
  • mr. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake sanctie voor parkeren op trottoir in Beverwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter, waarbij de betrokkene, vertegenwoordigd door R. van Rossem, een sanctie van € 95,- opgelegd kreeg voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig. Dit gebeurde op 19 januari 2018 op de Heemskerkerweg in Beverwijk. De betrokkene stelde dat het voertuig geparkeerd stond op een stuk grond dat in eigendom van hem was en dat er een erfdienstbaarheid van overpad was gevestigd. Hierdoor zou het stuk grond niet tot de openbare weg behoren en zou het parkeren daar toegestaan zijn.

De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. In hoger beroep werd de zaak behandeld op 5 maart 2021, waarbij de vertegenwoordiger van de betrokkene niet aanwezig was. De advocaat-generaal was wel aanwezig en heeft een verweerschrift ingediend. Het hof beoordeelde of de plaats waar het voertuig stond geparkeerd feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Het hof concludeerde dat de strook waar het voertuig stond geparkeerd, toegankelijk was voor iedereen en niet afgebakend of afgesloten was, waardoor de verkeersregels van toepassing waren.

Het hof oordeelde dat de betrokkene niet kon aantonen dat er sprake was van gedoogbeleid en dat de sanctie terecht was opgelegd. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en de betrokkene kreeg geen aanleiding om de sanctie te matigen of achterwege te laten. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, waarmee de sanctie van € 95,- in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.247.871/01
CJIB-nummer
: 214357170
Uitspraak d.d.
: 19 maart 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2018, betreffende

[de betrokkene] C.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [A] ,
vertegenwoordigd door R. van Rossem, wonende te Beverwijk.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De vertegenwoordiger van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de vertegenwoordiger is het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 maart 2021. De vertegenwoordiger van de betrokkene is niet verschenen.
De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 19 januari 2018 om 14:47 uur op de Heemskerkerweg in Beverwijk met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. Namens de betrokkene wordt niet ontkend dat het voertuig met voormeld kenteken op voornoemde datum en tijd ter plaatse stond geparkeerd, maar gesteld wordt dat dit was toegestaan. Op het in eigendom aan de betrokkene toebehorende stuk grond waar de auto stond geparkeerd, is als erfdienstbaarheid het recht van overpad gevestigd voor de in het daarvoor bestemde Register van het Kadaster beschreven percelen. Het betreffende stuk grond behoort om die reden niet tot de openbare weg en het staat de betrokkene dus vrij zijn auto aldaar te parkeren. Omdat er geen sprake is van onttrekking aan de openbaarheid zonder wettelijk grondslag, is de betrokken ambtenaar niet bevoegd handhavend op te treden. Daarnaast wordt namens de betrokkene opgemerkt dat in het geval de auto ter plaatse wordt geparkeerd er nog voldoende ruimte als openbare weg overblijft voor eventuele voetgangers. Tot slot wordt namens de betrokkene verzocht de sanctie achterwege te laten dan wel het bedrag van de sanctie te matigen tot nihil omdat in het verleden niet handhavend is opgetreden als buurtbewoners de auto op de bewuste plaats parkeerden.
3. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990).
4. Gelet op het standpunt van de betrokkene dient het hof eerst te beoordelen of de bepalingen bij en krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gesteld van toepassing zijn en derhalve of de plaats waar het betreffende voertuig stond een voor het openbaar verkeer openstaande weg is in de zin van artikel 1, eerste lid en onder b, van de WVW 1994.
5. Beslissend voor die vraag is of die betreffende plaats ten tijde van de gedraging feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Daarvoor zijn mede van belang de verdere feitelijke omstandigheden zoals of door de rechthebbende wordt geduld dat het algemene verkeer gebruik maakt van dat terrein (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 8 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0686, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
6. Het hof neemt op basis van de zich in het dossier bevindende foto’s tot uitgangspunt dat het voertuig van de betrokkene feitelijk geparkeerd heeft gestaan op een voor een woning gelegen zeer brede strook van trottoirtegels die duidelijk is afgescheiden van de naastgelegen rijbaan door het gebruik van andersoortige bestrating. Deze strook is, zo is op de foto’s te zien, voor een ieder toegankelijk en op geen enkele wijze afgebakend of afgesloten. Dit brengt mee dat van onttrekking geen sprake is en dat de bij en krachtens de WVW 1994 geldende geboden en verboden aldaar onverkort gelden en gehandhaafd kunnen worden. Het is op grond van artikel 10 van het RVV 1990 verboden om met een voertuig van het trottoir gebruik te maken. Nu betrokkene niet betwist dat het voertuig op het trottoir stond geparkeerd, kan de gedraging op basis van in de inhoud van de stukken worden vastgesteld. Of er desondanks nog voldoende ruimte voor voetgangers resteert om ongestoord gebruik te kunnen maken van het trottoir, maakt dat niet anders. De verweren op dit punt slagen niet.
7. Vervolgens dient het hof, gelet op hetgeen de namens de betrokkene is aangevoerd, te beoordelen of er desondanks redenen zijn om in dit geval een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
8. De stelling dat parkeren ter plaatse - zo begrijpt het hof - kennelijk eerder is gedoogd, is in het geheel niet onderbouwd. Er is dan ook geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een gedoogbeleid, waaraan de betrokkene de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen dat niet zou worden gehandhaafd. De enkele omstandigheid dat niet eerder verbaliserend is opgetreden is daartoe in ieder geval onvoldoende, zodat geen aanleiding bestaat de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie matigen.
9. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie terecht ongegrond verklaard en dat leidt tot de navolgende beslissing.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.