In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 september 2022. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 198.000 op de waardepeildatum van 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. B. de Smit. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank constateert dat de waarde van de woning tussen partijen niet langer in geschil is, waardoor de beroepsgronden niet verder besproken hoeven te worden. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 24 maart 2022. De uitspraak van de rechtbank vond plaats op 24 mei 2024, wat betekent dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden.
De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn in dit geval € 50 bedraagt, gezien het financiële belang en de veronderstelde spanning en frustratie. De bezwaarfase eindigde met de uitspraak op bezwaar op 15 september 2022, wat betekent dat de overschrijding voor rekening komt van de Staat der Nederlanden, die als partij in dit geding is aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van € 50 aan immateriële schade en € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.