Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden van 4 kilometer per uur te hard binnen de bebouwde kom op 18 augustus 2021 op de Ringbaan West te Tilburg. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, heeft namens hem het verweer gevoerd.
De gemachtigde voerde aan dat de bebording niet deugdelijk was en dat de vereisten uit een eerder arrest niet waren nageleefd. De kantonrechter oordeelde echter dat uit het dossier bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp het verweer van de gemachtigde en concludeerde dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De boete werd gematigd met 25%.
De kantonrechter besloot de boete te verlagen tot € 21,75, met bijkomende administratiekosten van € 9,-. Daarnaast werd de officier van justitie opgedragen om een bedrag van € 7,25, dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, terug te betalen. Ook werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en griffier mr. S.E. van Wijk.