ECLI:NL:RBZWB:2024:3390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10162078 _ MB VERZ 22-990
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden van 4 kilometer per uur te hard binnen de bebouwde kom op 18 augustus 2021 op de Ringbaan West te Tilburg. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, heeft namens hem het verweer gevoerd.

De gemachtigde voerde aan dat de bebording niet deugdelijk was en dat de vereisten uit een eerder arrest niet waren nageleefd. De kantonrechter oordeelde echter dat uit het dossier bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp het verweer van de gemachtigde en concludeerde dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De boete werd gematigd met 25%.

De kantonrechter besloot de boete te verlagen tot € 21,75, met bijkomende administratiekosten van € 9,-. Daarnaast werd de officier van justitie opgedragen om een bedrag van € 7,25, dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, terug te betalen. Ook werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en griffier mr. S.E. van Wijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer.: 10162078 \ MB VERZ 22-990
CJIB-nummer: 5062 5422 4378 3159
uitspraakdatum: 23 april 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. B. de Jong

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 april 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: 4 kilometer per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom op 18 augustus 2021 op de Ringbaan West te Tilburg.
De gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat hij de H1-bebording niet is gepasseerd en de rijroute voldoende kenbaar heeft gemaakt. Uit het overzichtsarrest van 28 februari 2020 (ECLI:NL:GHARL:2022:7804) volgen drie vereisten voor het Openbaar Ministerie, namelijk 1) zij moet aantonen dat op enig moment voor de vermeende gedraging de bebording deugdelijk was, 2) zij moet aantonen dat op enig moment na de vermeende gedraging de bebording deugdelijk was en 3) na verificatie van daarvoor beschikbare bronnen is gebleken dat dit bord in de tussentijd niet is verwijderd of vervangen. Het is voldoende dat aan de eerste twee vereisten is voldaan. Indien het schouwrapport dateert van langer dan 6 maanden geleden gerekend vanaf de pleegdatum dient ook aan het derde vereiste te worden voldaan. Met de gegevens in het dossier is de deugdelijkheid van de bebording niet vast komen te staan nu het schouwrapport van 11 juni 2014 dateert. Er is daarom niet voldaan aan de vereisten uit het overzichtsarrest.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren nu volgens de aanvullende documenten blijkt dat de bebording zowel op 11 juni 2021 als in september 2021 aanwezig was. De beschikking is daarom terecht opgelegd.
Het beroep dient wel gedeeltelijk gegrond verklaard te worden aangezien de redelijke termijn is overschreden. De boete dient daarom te worden gematigd met 25%.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft de gevolgde route aangegeven. Uit de door de zittingsvertegenwoordiger overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter de aanwezigheid van bebording op die route afdoende zowel kort voor als kort na de vaststelling van de gedraging. Dit verweer wordt dan ook verworpen. De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 7 september 2021 en is de redelijke termijn dus met 33 weken overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter. De kantonrechter kent een proceskostenvergoeding toe voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 21,75, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 7,25, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. S.E. van Wijk, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: