Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets op 28 december 2021. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de betrokkene en zijn gemachtigde, mr. I.N.D.J. Rissema, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond en dat de betrokkene de gedraging heeft erkend. De kantonrechter heeft echter ook overwogen dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar heeft geduurd. De boete, die oorspronkelijk was opgelegd op 17 februari 2022, is met negen weken overschreden. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen.
De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, waarbij de boete is gematigd tot € 277,50, plus € 9,- aan administratiekosten. Daarnaast is de officier van justitie veroordeeld tot het terugbetalen van € 92,50 aan de betrokkene, dat te veel als zekerheid was betaald. Ook is er een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan de betrokkene voor de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.