ECLI:NL:RBZWB:2024:3367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419749 / KG ZA 24-102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot afgifte en toevertrouwing van minderjarigen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw vorderde in conventie de afgifte en toevertrouwing van de kinderen aan haar, terwijl de man in reconventie een omgangsregeling vroeg. De vrouw stelde dat de man de kinderen zonder haar toestemming naar Nederland had gebracht en dat er zorgen waren over de veiligheid van de kinderen bij de man. De man betwistte de vorderingen van de vrouw en voerde aan dat zij de verkeerde rechtsingang had gekozen, aangezien zij een voorlopige voorzieningenprocedure had moeten starten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij niet de juiste procedure had gevolgd. De vorderingen van de man in reconventie werden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vrouw de weg van de voorlopige voorzieningen had moeten kiezen, gezien de aanstaande echtscheidingsprocedure. De uitspraak werd gedaan in het belang van de minderjarigen, waarbij de rechter ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging nam. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/419749 / KG ZA 24-102
Vonnis in kort geding van 7 mei 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Koop- van Vliet te Breda,
tegen
[de man] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de brief van mr. Koop-van Vliet van 18 april 2024, met bijlage.
- de mondelinge behandeling op 19 april 2024.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts was ten behoeve van de vrouw aanwezig een tolk in de Koerdische taal. Daarnaast is verschenen een zittingsvertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2020,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2018.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3.
De minderjarigen verblijven bij de vrouw in een veilige opvang.
2.4.
De vrouw heeft de Irakese nationaliteit, de man de Nederlandse.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man te veroordelen om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] binnen een dag na het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven, zulks op straffe van verbeurte van een
dwangsom van EUR 500,--, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken dat de man nalatig is aan het vonnis te voldoen;
- te vorderen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (voorlopig) aan de vrouw worden
toevertrouwd;
- te vorderen dat partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod worden verwezen naar
het loket voor de samenwerkende gemeenten voor het verkrijgen van een verwijzing
voor een traject van ouderschapsbemiddeling en/of intensieve omgangsbegeleiding.
- de man te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen zijn op [datum] 2015 te [plaats 2], Irak, met elkaar gehuwd. Op 9 januari 2018 is de vrouw, zwanger van [minderjarige 2] , uit Irak gevlucht. De vrouw is middels een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van de aanvraag van de man tot gezinshereniging in Nederland aangekomen. Twee jaar geleden hebben partijen besloten de relatie te beëindigen. De man heeft de vrouw zowel fysiek als mentaal mishandeld, van welke mishandelingen de kinderen getuige zijn geweest. In augustus 2023 is de vrouw met de kinderen naar haar moeder in Irak vertrokken. De man stond ineens voor de deur en nam de kinderen, onder protest van de vrouw, mee. De man had ook het verblijfsdocument van de vrouw meegenomen. De vrouw kon dus niet naar Nederland terugkeren. Uiteindelijk is de vrouw pas op 8 december 2023 naar Nederland teruggekeerd. Eenmaal terug in Nederland is de vrouw naar een safegroup gegaan. Bij terugkeer in Nederland heeft de vrouw hulpverlening ingeschakeld. Door het CJG, de leerplicht, de safegroep, WijZijn Traverse en Veilig Thuis is er een veiligheidskaart opgesteld. Hieruit blijkt dat de man geen contact tussen de vrouw en de kinderen toelaat. Het laatste contact tussen de vrouw en de kinderen dateert van 23 januari 2024. Ook heeft de man geprobeerd de kinderen op een nieuwe basisschool in [plaats 1] in te schrijven. De man brengt de kinderen in een onveilige situatie. Zo is er een conflict geweest tussen de man en iemand die zijn nieuwe partner met een vuurwapen heeft bedreigd. Bij dit conflict waren de kinderen aanwezig. De vrouw heeft ernstige zorgen over de kinderen. Zij weet niet hoe met het hen gaat en mist ze enorm. [minderjarige 2] zou denken dat zijn moeder dood is en dat doet de vrouw veel verdriet. De vrouw vordert afgifte van de kinderen, nu zij voor hun vertrek uit Irak hun gewone verblijfplaats bij de vrouw hadden. De man heeft geen zwaarwegende belangen aangevoerd op basis waarvan de kinderen niet terug naar de vrouw kunnen. Er is geen sprake van een onveilige thuissituatie bij de vrouw. Sterker nog, de vrouw maakt zich juist zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de man. Daarnaast vordert de vrouw de voorlopige toevertrouwing van de kinderen aan haar. De man heeft de kinderen zonder toestemming van de vrouw van Irak naar Nederland gebracht. De handelwijze van de man heeft tot gevolg dat de vrouw sinds september 2023 verstookt is van goed contact met de kinderen. De man frustreert het contact tussen de vrouw en de kinderen. Het is gelet op alle zorgen en het feit dat er geen enkele communicatie is tussen partijen, van belang dat de omgang tussen de man en de kinderen wordt begeleid. De vrouw vordert partijen te verwijzen naar een hulpverleningsinstantie die gericht is op het houden van intensieve oudergesprekken. Partijen zijn aangemeld bij het CVC, Team complexe Veiligheidscasus. Zij gaan kijken wat in het kader van de omgang haalbaar is. Gelet op de houding van de man valt niet te verwachten dat hij zich aan het af te geven vonnis zal houden. Om die reden ziet de vrouw geen andere mogelijkheid dan het gevorderde af te dwingen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan. In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de omgang tussen de man en de kinderen voorlopig plaatsvindt gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en te bepalen dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om om de dag te bellen met de kinderen en dat de feestdagen bij helfte worden verdeeld.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen en verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan. De vrouw moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen omdat zij de verkeerde rechtsingang heeft gekozen. De vrouw had een voorlopige voorzieningenprocedure moeten entameren, omdat die mogelijkheid voor haar bestaat gelet op de artikelen 821 tot 826 Rv. De man verwijst hiervoor naar een vergelijkbare uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 oktober 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:8613). Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw geen spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft omdat hij de kinderen op vrijdag 12 april 2024 aan de vrouw heeft overgedragen, in afstemming met de hulpverlening. Partijen hebben al bijstand van hulpverlening en de man vertrouwt erop dat er uiteindelijk een goede regeling wordt getroffen voor de kinderen, die in hun belang is. De man betwist dat er sprake is geweest van mishandelingen tijdens het huwelijk. Ook stelt de man dat er een ander feitenrelaas ten grondslag ligt aan het uit elkaar gaan van partijen. De vrouw zou in de schoolvakantie van 2023 tijdelijk met de kinderen terugkeren naar Irak. Zij zou vervolgens ook tijdig terugkeren zodat de kinderen naar school konden gaan. De man vernam dat de vrouw niet van plan was terug te keren, waardoor de man naar Irak is afgereisd en de kinderen heeft meegenomen. De man heeft zich juist ingezet om een goede situatie te creëren voor de kinderen, maar de vrouw wilde juist niet meewerken. Met de overdracht van de kinderen aan de vrouw heeft hij ook de toezegging van de hulpverlening gekregen dat er een deugdelijke omgangsregeling wordt vastgelegd tussen partijen. Er is dan ook geen noodzaak om de man te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De kinderen zijn afgegeven aan de vrouw en de man stemt ook in met toevertrouwing van de kinderen aan de vrouw. Ook stemt de man in met inschrijving van de minderjarigen op het adres van de vrouw. Een verwijzing van partijen naar de hulpverlening kan in de nog op te starten echtscheidingsprocedure gebeuren.
Als de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen dan vordert de man in reconventie vaststelling van een omgangsregeling die inhoudt dat er omgang tussen hem en de kinderen zal plaatsvinden van, voorlopig, één weekend per 14 dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ook vordert de man te bepalen dat hij om de dag mag bellen met zijn kinderen en dat de feestdagen bij helfte worden verdeeld.
3.5.
De vrouw voert verweer tegen de reconventionele vorderingen van de man. De man vordert vaststelling van een definitieve zorgregeling maar dat is niet mogelijk nu er in deze kort gedingprocedure geen constitutief vonnis kan volgen. De vrouw is het er wel mee eens dat er omgang moet plaatsvinden tussen de man en de minderjarigen. Dit moet op advies van de hulpverlening gebeuren. Ook staat de vrouw belcontacten tussen de man en de minderjarigen niet in de weg. Op het verweer van de man ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid voert de vrouw aan dat de vordering tot afgifte van de kinderen niet valt onder artikel 822 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw heeft een spoedeisend belang en is derhalve ontvankelijk in deze kort gedingprocedure. De vrouw is nog geen echtscheidingsprocedure gestart maar is dat wel voornemens te gaan doen.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de Irakese nationaliteit van de vrouw heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. De voorzieningenrechter heeft die ambtshalve beoordeeld en is daarbij van oordeel dat hem rechtsmacht toekomt en dat hij naar Nederlands recht dient te beslissen op de vorderingen, zulks gelet op de (gewone) verblijfplaats van de minderjarigen tijdens de inleiding van deze zaak.
4.2.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.3.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.4.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij zich zorgen maakt over de minderjarigen. Feit is dat zij hebben meegemaakt dat één van hun ouders, de vrouw, plots is weggevallen en dat zij nu ineens weer volledig bij de vrouw thuis wonen. Dit kan er in de toekomst toe leiden dat de minderjarigen hun vertrouwen in belangrijke anderen verliezen. De Raad ziet aanleiding onderzoek te doen naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel. Gelet op de strijd die de ouders met elkaar voeren vraagt de Raad zich af of het plan dat er door middel van de hulpverlening wordt opgesteld, wel haalbaar is. De Raad zal het eigen onderzoek met prioriteit opstarten. Het is ook belangrijk dat in dit onderzoek alvast onderzoek wordt gedaan naar de vraag welke zorgregeling en welke wijze van de uitoefening van het gezag het meest in het belang van de minderjarigen is. De Raad ziet op dit moment geen noodzaak tot het verzoeken van een voorlopige ondertoezichtstelling omdat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij akkoord is met toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw en met inschrijving van de minderjarigen op het adres van de vrouw zodat de benodigde hulpverlening op kan starten.
4.5.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vrouw heeft gevorderd de man te veroordelen tot afgifte en toevertrouwing van de minderjarigen aan haar. Partijen zijn gehuwd maar zij zijn beiden van mening dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij op korte termijn een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank zal indienen. De artikelen 821 tot en met artikel 826 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevatten een regeling voor te treffen voorlopige voorzieningen. Artikel 822 Rv geeft een opsomming van voorlopige voorzieningen die getroffen kunnen worden, zoals toevertrouwing van het kind (lid 1 sub c) waarbij tevens, indien het kind nog niet in de macht van die echtgenoot mocht zijn, afgifte van dat kind kan worden bevolen. De wetgever heeft met voornoemde regeling beoogd een uitputtende regeling te treffen voor voorlopige voorzieningen die kenmerkend zijn voor een echtscheidingsprocedure en heeft ervoor gekozen gewone rechtsmiddelen tegen een op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking uit te sluiten en slechts binnen zekere grenzen wijziging of intrekking van een dergelijke beschikking toe te staan (artikel 824 Rv). Daarnaast heeft de wetgever bijzondere regels getroffen voor het tijdstip waarop de voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure hun kracht verliezen om zoveel mogelijk aansluiting te bewerkstelligen tussen de voorlopige en definitieve voorziening.
Hiervan uitgaande dient voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening in een, ook nog te starten, echtscheidingsprocedure in beginsel de rechtsgang van de artikelen 821-826 Rv te worden gevolgd (zie ook ECLI:NL:GHAMS:2020:1696). Het feit dat in deze procedure nog niet daadwerkelijk een echtscheidingsprocedure is gestart, laat onverlet dat de vrouw de weg van de voorlopige voorzieningen had moeten kiezen. Partijen hebben immers beiden verklaard dat zij verwikkeld zijn in een (te starten) echtscheidingsprocedure en in die gevallen is de uitputtende regeling van de artikelen 821 tot en met 826 Rv van kracht. Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen.
4.6.
Nu de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen in conventie komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan beoordeling van de vorderingen van de man in reconventie. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat de man tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft toegezegd het eens te zijn met de toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw en met inschrijving van de minderjarigen op het adres van de vrouw in de basisregistratie personen. Daar tegenover heeft de vrouw verklaard dat zij akkoord is met het opstarten van (bel)contacten tussen de man en de minderjarigen, op te starten via de hulpverlening. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen zich over en weer aan deze toezeggingen zullen houden.
4.8.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
In reconventie
5.2.
wijst de vorderingen van de man af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.