ECLI:NL:RBLIM:2022:8613

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
C/03/310278 / KG ZA 22-387
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van een kind en niet-ontvankelijkheid in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en een vader over de voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. van der Heijden, vorderde de voorlopige toevertrouwing van het kind aan haar, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Vermeule, zich verzet en ook een vordering indiende voor toevertrouwing aan hem. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij de verkeerde rechtsgang had gekozen. In plaats van een kort geding had zij de bijzondere procesgang van de artikelen 821 tot 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moeten volgen, die specifiek is bedoeld voor voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De voorzieningenrechter benadrukte dat de moeder had moeten wachten op de behandeling van de voorlopige voorzieningenprocedure, die sneller kan worden behandeld dan een kort geding. De vader werd ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in reconventie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsgang in familierechtelijke procedures, waarbij de juiste procedure gevolgd moet worden om ontvankelijkheid te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Zaaknummer: C/03/310278 / KG ZA 22-387
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het volgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],wonend te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen de moeder;
advocaat mr. R.J. van der Heijden, kantoor houdend te Maastricht,
tegen:
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen de vader;
advocaat mr. S. Vermeule, kantoor houdend te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 17 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties van 19 oktober 2022;
  • de aanvullende productie van de moeder van 20 oktober 2022;
  • de aanvullende productie van de vader van 20 oktober 2022;
  • de behandeling ter zitting op 21 oktober 2022.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 april 2016 met elkaar gehuwd te Pretoria, Zuid-Afrika.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] .
2.3.
Partijen en [minderjarige] hebben de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
2.4.
Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig met zaaknummer C/03/310248 / FA RK 22-3841 en een procedure vervangende toestemming verhuizing met zaaknummer C/03/310478 / FA RK 22-3913.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De moeder vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [minderjarige] voorlopig toe te vertrouwen aan de moeder;
- te bepalen dat het vonnis met toepassing van artikel 812 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten uitvoer kan worden gelegd;
- met veroordeling van de vader in de kosten en nakosten van deze procedure.
3.2.
De vader voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de moeder, hetzij door niet-ontvankelijkverklaring, hetzij wegens de ongegrondheid van de vorderingen. De vader vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [minderjarige] voorlopig toe te vertrouwen aan de vader;
- primair met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie, daaronder begrepen een vergoeding van de redelijke en evenredig werkelijke (advocaat)kosten en nakosten en het door de vader betaalde griffierecht, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
- subsidiair met veroordeling van de moeder, in conventie en in reconventie, in de proceskosten en nakosten en het door de vader betaalde griffierecht
- zowel primair als subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.3.
Op de door partijen ingenomen stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, ingaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter) rechtsmacht om kennis te nemen van de vorderingen. Op de vorderingen is gelet op het bepaalde in artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht van toepassing.
In conventie
Ontvankelijkheid
4.2.
Het meest verstrekkend verweer van de vader tegen de vorderingen van de moeder is dat de moeder niet-ontvankelijk is, omdat zij de verkeerde rechtsingang heeft gekozen. De moeder had een voorlopige voorzieningenprocedure moeten entameren omdat die mogelijkheid voor haar bestaat gelet op de lopende echtscheidingsprocedure en artikel 822 lid 1 sub c Rv.
4.3.
De moeder heeft gesteld dat een voorlopige voorzieningenprocedure langer duurt (zes weken) dan een kort geding en dat deze termijn niet kan worden afgewacht omdat de vader heeft aangegeven dat hij op zeer korte termijn naar Zuid-Afrika wil vertrekken. Dit blijkt ook uit het feit dat de vader inmiddels zijn baan en de huur van de echtelijke woning heeft opgezegd. Het is in het belang van [minderjarige] dat het contact tussen hem en de moeder zo snel mogelijk hersteld wordt.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Gebleken is dat de moeder op 12 oktober 2022 een echtscheidingsprocedure is gestart (datum verzoekschrift echtscheiding). De dagvaarding is uitgebracht op 17 oktober 2022. Partijen waren ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding aldus verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Voor de duur van de echtscheidingsprocedure bevatten de artikelen 821 tot 826 Rv een regeling voor te treffen voorlopige voorzieningen. Artikel 822 Rv geeft een opsomming van voorlopige voorzieningen die getroffen kunnen worden, zoals toevertrouwing van het kind (onder c). De wetgever heeft met voornoemde regeling beoogd een uitputtende regeling te treffen voor voorlopige voorzieningen die kenmerkend zijn voor een echtscheidingsprocedure en heeft ervoor gekozen gewone rechtsmiddelen tegen een op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking uit te sluiten en slechts binnen zekere grenzen wijziging of intrekking van een dergelijke beschikking toe te staan (artikel 824 Rv). Daarnaast heeft de wetgever bijzondere regels getroffen voor het tijdstip waarop de voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure hun kracht verliezen om zoveel mogelijk aansluiting te bewerkstelligen tussen de voorlopige en definitieve voorziening.
Hiervan uitgaande dient voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure in beginsel de rechtsgang van de artikelen 821-826 Rv te worden gevolgd.
4.5.
De moeder heeft gesteld dat de gebruikelijke termijn waarin een voorlopige voorziening normaliter behandeld wordt ongeveer zes weken is en dat deze termijn niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter volgt de moeder niet in dat standpunt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat uit artikel 821 lid 2 Rv volgt dat de mondelinge behandeling niet later aanvangt dan in de derde week volgende op die waarin de voorziening is gevraagd. Dit hangt samen met het karakter van de voorlopige voorzieningen dat noopt tot een spoedige behandeling. Bovendien heeft de rechter op grond van artikel 30p Rv de mogelijkheid om ter zitting mondeling uitspraak te doen wanneer alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen. De gebruikelijke termijn voor uitspraak van twee weken na de datum waartegen behandeling is bepaald, geldt in dat geval dus niet. Overigens zou, voor het geval niet alle partijen ter mondelinge behandeling verschijnen, de uitspraaktermijn kunnen worden verkort voor zover de noodzaak daartoe blijkt.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat deze rechtsingang ook met voldoende waarborgen omkleed is en recht doet aan spoedeisende situaties in echtscheidingsprocedures (zie ook ECLI:NL:GHDHA:2019:1871).
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verder ook niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de moeder de voorlopige voorzieningenprocedure niet had hoeven volgen, althans dat dit niet van haar had kunnen worden verwacht. De moeder heeft ter zitting nog verwezen naar een uitspraak waarin geoordeeld werd dat de weg naar een kort geding wel open stond. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat partijen in die zaak enkel een affectieve relatie met elkaar hadden gehad, zodat er ook geen sprake was (of kon zijn) van een echtscheidingsprocedure. In dergelijke gevallen staat de weg van voorlopige voorzieningen ex artikel 821 tot 826 Rv dan ook niet open en hadden partijen geen andere mogelijkheid dan het starten van een kort geding.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat de moeder haar vorderingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter via de bijzondere procesgang van artikel 821 tot 826 Rv aanhangig had moeten maken en niet de weg van de kort geding procedure had moeten volgen. Voor de moeder stond immers een andere met voldoende waarborgen omklede snelle rechtsgang open. De voorzieningenrechter zal de moeder daarom in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
In reconventie
4.8.
Gelet op het vorenstaande zal ook de vader niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen in reconventie.
In conventie en in reconventie
4.9.
Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter niet toe komt aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. De verdere standpunten van partijen behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten
4.10.
Vanwege de familierechtelijke aard van de vorderingen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie
5.1.
verklaart partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.G.M. Schuman, op 21 oktober 2022 en op schrift gesteld op 27 oktober 2022.
CS