In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en een vader over de voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. van der Heijden, vorderde de voorlopige toevertrouwing van het kind aan haar, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Vermeule, zich verzet en ook een vordering indiende voor toevertrouwing aan hem. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij de verkeerde rechtsgang had gekozen. In plaats van een kort geding had zij de bijzondere procesgang van de artikelen 821 tot 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moeten volgen, die specifiek is bedoeld voor voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De voorzieningenrechter benadrukte dat de moeder had moeten wachten op de behandeling van de voorlopige voorzieningenprocedure, die sneller kan worden behandeld dan een kort geding. De vader werd ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen in reconventie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsgang in familierechtelijke procedures, waarbij de juiste procedure gevolgd moet worden om ontvankelijkheid te waarborgen.