In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 2 juli 2022 zijn auto had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 68,90, bestaande uit € 2,40 aan belasting en € 66,50 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende zich had afgemeld. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat de kosten van de naheffingsaanslag onterecht waren, omdat de verhoging van het maximum bedrag aan kosten niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de kosten terecht in rekening heeft gebracht, en dat de wettelijke bepalingen niet zijn geschonden. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de naheffingsaanslag en de kosten gehandhaafd blijven.
De uitspraak benadrukt dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.