ECLI:NL:RBZWB:2024:3334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/103
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 2 juli 2022 zijn auto had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 68,90, bestaande uit € 2,40 aan belasting en € 66,50 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende zich had afgemeld. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat de kosten van de naheffingsaanslag onterecht waren, omdat de verhoging van het maximum bedrag aan kosten niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de kosten terecht in rekening heeft gebracht, en dat de wettelijke bepalingen niet zijn geschonden. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, waardoor de naheffingsaanslag en de kosten gehandhaafd blijven.

De uitspraak benadrukt dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen. Belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde mr. I.N.D.J. Rissema van Bezwaartegenverkeersboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere , de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd, verhoogd met kosten.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [naam 1] en [naam 2] namens de heffingsambtenaar. De gemachtigde heeft zich op 23 april 2024 afgemeld voor de zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 2 juli 2022 omstreeks 11:16 uur geparkeerd aan de Veersedam Resto te Veere. Tijdens een controle op deze datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 68,90 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,40 en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden belanghebbende
5. Belanghebbende voert aan dat het bedrag van € 66,50 aan kosten voor de naheffingsaanslag onterecht in rekening is gebracht. De verhoging van het maximum bedrag aan kosten als genoemd in artikel 3, lid 1, Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is niet overeenkomstig artikel 3, lid 2, van dat besluit vastgesteld. De ondertekening van het besluit van de minister heeft op 3 september 2021 plaatsgevonden en de bekendmaking daarvan pas op 13 september 2021 en dus na de vastgestelde datum. Hierdoor is artikel 11 van de Verordening Parkeerbelastingen Veere 2022 onverbindend, waardoor de kosten van € 66,50 niet bij belanghebbende in rekening kunnen worden gebracht. In een nader stuk van 8 april 2024 heeft de gemachtigde nog gesteld dat de gemeenteraad het bedrag van de kosten niet heeft gebaseerd op een raming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
Is de naheffingsaanslag terecht en met het juiste bedrag aan kosten opgelegd?
6. Niet in geschil is dat belanghebbende de auto op 2 juli 2022 geparkeerd had aan de Veersedam Resto te Veere. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6.1.
Het opleggen van de naheffingsaanslag en het in rekening brengen van kosten overeenkomstig het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ruim voor 1 januari 2022 [1] vastgestelde bedrag is niet in strijd met de wettelijke bepalingen. De bekendmakingsdatum in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (vóór 1 september) is namelijk niet bedoeld als een fatale datum die bij overschrijding leidt tot onverbindendheid van een bepaling van het bedrag in de gemeentelijke verordening. [2]
6.2.
In de Verordening Parkeerbelastingen Gemeente Veere 2022, vastgesteld op 16 december 2021, is in de bijbehorende tarieventabel opgenomen dat de kosten van de naheffingsaanslag € 66,50 bedragen, het wettelijk maximum. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat er wel degelijk een kostenraming is gemaakt en hij heeft een raadsstuk overgelegd met een berekening waaruit blijkt dat het geraamde bedrag per naheffingsaanslag uitkomt op € 119.
6.3.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de kosten van de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en niet tot een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en dat geen te hoog bedrag aan kosten in rekening is gebracht. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 24 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.zie Regeling van 3 september 2021, Stcrt. 2021, 40592
2.Het artikellid beoogt de gemeenteraad in staat te stellen tijdig het bedrag voor de kosten van een naheffingsaanslag zoals bedoeld in artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet vast te stellen. De bekendmakingsdatum beoogt in zoverre dan ook niet de belangen van belanghebbenden te beschermen. (zie Hof Amsterdam 16 januari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:268, overweging 5.7)