In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had eerder bepaald dat belanghebbende samen met andere vennootschappen, waaronder [C.V. 1] en [C.V. 2], een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormde. Belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft de zaak op 12 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende en [B.V.] vanaf 1 december 2020 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen, terwijl [C.V. 2] niet tot deze eenheid behoort. De rechtbank oordeelt dat er geen economische verwevenheid bestaat tussen belanghebbende en [C.V. 2], omdat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat er niet-verwaarloosbare economische betrekkingen zijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur voor zover deze betrekking heeft op de fiscale eenheid met [C.V. 2] en wijzigt de beschikking dienovereenkomstig. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.