ECLI:NL:RBZWB:2024:3229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
BRE AWB 23/3207 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van de ISD Brabantse Wal, dat haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht heeft afgewezen. De aanvraag betrof een bedrag van € 630,- voor rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure en € 686,- voor griffierecht. De ISD heeft de aanvraag afgewezen op basis van de draagkracht van eiseres, die volgens hen voldoende was om de kosten zelf te dekken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 2 mei 2023 handhaafde de afwijzing. Tijdens de zitting op 20 maart 2024 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Participatiewet en de Beleidsregels bijzondere bijstand 2021. De rechtbank concludeert dat de ISD terecht heeft geoordeeld dat eiseres en haar ex-partner als een gezin moeten worden beschouwd, waardoor hun gezamenlijke inkomen in de draagkrachtberekening is meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD de draagkracht van eiseres correct heeft berekend en dat er geen sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft niet aangetoond dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de wet.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3207 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD),verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit).
De ISD heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. M. Niessen namens de ISD. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de ISD waarbij de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor tweemaal de kosten van rechtsbijstand (€ 630,-) en de daarmee samenhangende kosten van het griffierecht (€ 686,-) is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Op 19 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor tweemaal de kosten van rechtsbijstand (eigen bijdrage van in totaal € 630,-), in de echtscheidingsprocedure tussen haar en [ex-partner] , met wie zij in dezelfde woning woont.
Met het besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit) heeft de ISD de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand afgewezen, omdat eiseres over de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 (de draagkrachtperiode) voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te voldoen.
Eiseres heeft op 23 november 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tevens verzocht om vergoeding van de samenhangende kosten van tweemaal het griffierecht in de echtscheidingsprocedure (in totaal € 686,-).
De echtscheiding tussen eiseres en [ex-partner] is uitgesproken op 15 november 2022 en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 12 december 2022.
Met het bestreden besluit van 2 mei 2023 heeft de ISD het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de gevraagde bijzondere bijstand gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Standpunt verweerder
3.1
De ISD heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres over de draagkrachtperiode voldoende draagkracht heeft om de gevraagde kosten zelf te voldoen. De ISD heeft ten aanzien van de draagkracht een zekere beoordelingsvrijheid en heeft beleid ontwikkeld. In de artikelen 3 en 4 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2021 (hierna: de Beleidsregels) is opgenomen dat bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet. Bij de berekening van de draagkracht is rekening gehouden met het inkomen van eiseres en haar ex-echtgenoot ( [ex-partner] ). Zij hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning en zijn met elkaar gehuwd geweest. Gelet op artikel 1 van de Beleidsregels en artikel 4, sub c, onderdeel 1 van de Participatiewet juncto artikel 3, leden 2 en 3, van de Participatiewet worden zij door de ISD tot één gezin gerekend.
3.2
Overeenkomstig het beleid is terecht rekening gehouden met zowel het inkomen van eiseres als van [ex-partner] , temeer nu eiseres geen woonkosten heeft en daarmee dus indirect ook gebruikmaakt van het inkomen van [ex-partner] . Op basis van de draagkrachtberekening kunnen de kosten ad € 1.316,- worden voldaan uit de aanwezige draagkracht. Volgens de ISD is geen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel en bestaat evenmin aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan dat het inkomen van haar [ex-partner] ten onrechte is meegenomen bij de berekening van haar draagkracht. Zij woont noodgedwongen samen met [ex-partner] en is dagelijks bezig met het zoeken naar een andere woonruimte. Het inkomen van eiseres is niet toereikend om de kosten te betalen, zij beschikt over onvoldoende draagkracht. Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel en stelt dat de ISD toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule in de Beleidsregels. Het bestreden besluit heeft negatieve gevolgen voor eiseres en deze hadden niet voorkomen kunnen worden, omdat zij geen andere woonruimte kan krijgen. Haar individuele belang moet daarom zwaarder wegen dan het mogelijk aanwezige algemene belang. Ten slotte verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding en een schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente.
Oordeel van de rechtbank
Omvang van het geding
5. In het geval van eiseres is niet in geschil dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen, dat deze noodzakelijk zijn en dat deze uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Ter discussie staat of eiseres de kosten zelf kan betalen, waarbij dient te worden gekeken naar haar draagkracht.
Vaststelling van de draagkracht
6.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet kan alleen recht op bijzondere bijstand bestaan als de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd niet kunnen worden voldaan uit de draagkracht van de betrokkene, dat wil zeggen: de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte. Deze beoordelingsruimte houdt in dat de bijstandverlenende instantie vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Bij de vaststelling van de draagkracht kunnen geen middelen worden betrokken die buiten het wettelijk inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet vallen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
6.2
Voor de uitvoering van de in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet opgenomen beoordelingsruimte heeft de ISD de Beleidsregels opgesteld. In artikel 3 van de Beleidsregels is opgenomen dat bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin. Artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat de draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
6.3
Volgens de ISD is sprake van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [ex-partner] , omdat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en met elkaar gehuwd zijn geweest. Ter zitting is van de zijde van verweerder bevestigd dat aan het bestreden besluit (ook) artikel 3, vierde lid, onder a van de Participatiewet ten grondslag ligt. Op grond van artikel 3, vierde lid, onder a van de Participatiewet bestaat in dit geval een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank volgt deze motivering van de ISD.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ISD eiseres en [ex-partner] op grond van artikel 3, tweede lid, onder a en artikel 4, eerste lid, onder c, van de Participatiewet voor de draagkrachtbepaling mogen aanmerken als een gezin. Uitgaande van een gezin heeft de ISD met toepassing van de artikel 3 en artikel 4 van de Beleidsregels het inkomen van zowel eiseres als van [ex-partner] in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht.
6.5
De rechtbank stelt vast dat de ISD bij het vaststellen van de draagkracht van eiseres heeft gehandeld in overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen en de Beleidsregels. De ISD mocht rekening houden met zowel het inkomen van eiseres als met het inkomen van [ex-partner] , omdat zij samen een gezin vormen in de zin van de Participatiewet en alle inkomensbestanddelen van het gezin in dat geval moeten worden meegenomen. Hierbij mocht de ISD rekening houden met het feit dat eiseres geen woonkosten heeft en daarmee indirect ook gebruikmaakt van het inkomen van [ex-partner] . De beroepsgrond dat de ISD bij de berekening van de draagkracht van eiseres ten onrechte het inkomen van [ex-partner] heeft meegenomen, slaagt niet.
6.6
Uitgaande van dit (gezins-)inkomen is de hoogte van de draagkracht in de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 berekend op € 2.604,22. De draagkrachtperiode en de berekening als zodanig zijn niet betwist.
Strijd met het evenredigheidsbeginsel
7.1
Eiseres doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De wijze waarop de bestuursrechter een besluit aan het evenredigheidsbeginsel toetst, is afhankelijk van een veelheid aan factoren en bij de toetsing spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol. Dit heeft de CRvB overwogen. [2] In geschil is of toepassing van het beleid in het geval van eiseres leidt tot een onevenwichtige uitkomst.
7.2
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit voor haar leidt tot zulke nadelige gevolgen dat dit onevenredig is in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. De ISD heeft de draagkracht van eiseres berekend conform de geldende wettelijke bepalingen en zijn beleidsregels. Omdat (bijzondere) bijstand moet toekomen aan de personen die er recht op hebben en de ISD het voor bijstand beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet zorgvuldig omgegaan worden met de besteding hiervan. Dat eiseres (nog) samenwoonde met [ex-partner] omdat zij geen andere woonruimte kon krijgen, maakt niet dat de gevolgen van het besluit tot afwijzing van de bijzondere bijstand voor haar onevenredig zijn. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiseres niet heeft bestreden dat zij geen woonkosten had. Eiseres heeft verder haar (financiële) situatie niet inzichtelijk gemaakt of onderbouwd. Niet is gebleken dat zij de kosten van in totaal
€ 1.316,- niet zou kunnen dragen. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Hardheidsclausule
7.3
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat de ISD zijn beleid in het geval van eiseres niet onverkort heeft mogen toepassen. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 39 van de Beleidsregels.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Er bestaat geen grond voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 16 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 3, tweede, derde en vierde lid onder a
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
Artikel 4, eerste lid, sub c, onder 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. gezin:
1°. de gehuwden tezamen;
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels bijzondere bijstand 2021
Artikel 1. Begripsbepalingen
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW) en de Algemene wet bestuursrecht.
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
d. draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere kosten te voorzien;
Artikel 3. Draagkracht
Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.
Artikel 4. Vaststelling van de draagkracht
1. De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet.
2. Artikel 31, lid 2, van de wet is van overeenkomstige toepassing, tenzij in kosten waarvoor de vergoedingen, tegemoetkomingen of verstrekkingen in dit artikellid zijn bedoeld, bijzondere bijstand wordt verleend.
3. Vermogen anders dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2, sub a en b, van de wet wordt voor de vaststelling van de draagkracht volledig in aanmerking genomen, tenzij anders is bepaald.
4. De individuele inkomenstoeslag wordt voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen, met uitzondering bij de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 van de wet.
Artikel 39. Hardheidsclausule
Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:22 en van
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.