ECLI:NL:RBZWB:2024:3175
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke matiging van de boete en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. De gedraging vond plaats op 2 februari 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 9 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de stukken in het dossier, waaronder foto’s van de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht door de officier van justitie, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf voor een verdere matiging van de boete met 25%. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd tot € 50,-, plus € 9,- administratiekosten. De officier van justitie werd opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.