ECLI:NL:RBZWB:2024:3130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
BRE 22/5478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroep tegen WOZ-waarde en toekenning immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 november 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 134.000 per 1 januari 2021. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 mei 2024 heeft de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. B. de Smit, geconcludeerd dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en heeft voorgesteld deze te verlagen tot € 120.000. Belanghebbende heeft op 22 april 2024 aan de rechtbank gemeld dat er overeenstemming was bereikt over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met ongeveer één maand. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 50 per half jaar overschrijding, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 50. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de WOZ-waarde verlaagd tot € 120.000, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, en openbaar gemaakt op 13 mei 2024. Belanghebbende heeft recht op een totale proceskostenvergoeding van € 1.713,75, inclusief de vergoeding voor immateriële schade. De heffingsambtenaar moet ook het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoeden. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: ir. [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa (gemeente Terneuzen), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 134.000 (de WOZ-waarde).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar deelgenomen: mr. B. de Smit. De gemachtigde is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

2. Belanghebbende heeft verzocht de WOZ-waarde van de woning vast te stellen op (maximaal) € 120.000.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft in beroep geconcludeerd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en heeft voorgesteld die waarde te verlagen tot € 120.000. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar belanghebbende het voorstel gedaan een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 1.495 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 310 en 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 875).
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2024 de rechtbank bericht dat er met de heffingsambtenaar een overeenstemming is bereikt over de WOZ-waarde en over de proceskostenvergoeding. De rechtbank zal overeenkomstig het voorstel van de heffingsambtenaar beslissen. Het beroep is daarom gegrond.
2.3.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 28 maart 2022. De rechtbank stelt vast dat over de hoofdzaak (de WOZ-waarde) op 22 april 2024 overeenstemming is bereikt. Daarmee is ook de redelijke termijn voor afhandeling van het bezwaar en beroep geëindigd. [1] Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met afgerond 1 maand.
2.5.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50.
2.6.
De bezwaarfase is geëindigd op 1 november 2022. De bezwaarfase heeft afgerond 8 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 2 maanden is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding in zijn geheel wordt toegerekend aan de bezwaarfase. Dit brengt mee dat het gehele bedrag voor rekening komt van de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
3.1.
Daarnaast heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het verzoek om immateriële schade met een waarde van € 875 en de wegingsfactor 0,25. [2] Deze vergoeding moet door de heffingsambtenaar worden betaald (zie ook 2.6).
3.2.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dan € 1.713,75 (€ 1.495 plus € 218,75).
3.3.
Het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 120.000;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.713,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 13 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.
2.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ