In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 november 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 282.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, verzocht om een lagere WOZ-waarde van maximaal € 265.000. Tijdens de zitting op 3 mei 2024 heeft de heffingsambtenaar voorgesteld de WOZ-waarde te verlagen tot € 264.000 en een proceskostenvergoeding van € 1.495 toe te kennen. De rechtbank constateert dat er op 22 april 2024 overeenstemming is bereikt tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding, waardoor het beroep gegrond is verklaard.
De rechtbank behandelt ook het verzoek van de belanghebbende om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg is overschreden met afgerond 2 maanden. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 50 voor deze overschrijding. De bezwaarfase heeft afgerond 9 maanden geduurd, wat betekent dat de overschrijding in zijn geheel aan de heffingsambtenaar wordt toegerekend.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, verlaagt de WOZ-waarde tot € 264.000, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een totale proceskostenvergoeding van € 1.713,75 aan de belanghebbende, inclusief de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht op hoger beroep.