ECLI:NL:RBZWB:2024:303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 21_1742 TUSSENBESLISSING
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in bestuursrechtelijke procedure over grondwateronttrekking en natuurvergunning

In deze tussenbeslissing van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 januari 2024, wordt de benoeming van een deskundige in een bestuursrechtelijke procedure behandeld. De zaak betreft een beroep van de Brabantse Milieufederatie en Stichting het Noordbrabants Landschap tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, dat een vergunning heeft verleend voor het onttrekken van een grotere hoeveelheid grondwater door Brabant Water N.V. De eisers stellen dat de vergunning onterecht is verleend, omdat de verhoging van de grondwateronttrekking significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag. De rechtbank heeft eerder de zaak verwezen van de rechtbank Oost-Brabant naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat een rechter-plaatsvervanger betrokken was bij de vergunningverlening. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en besloten om een deskundige van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) te benoemen om de mogelijke significante gevolgen van de verhoogde grondwateronttrekking te onderzoeken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten. De rechtbank schorst het bestreden besluit tot de einduitspraak in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1742
beslissing van de meervoudige kamer van 8 januari 2024 tot benoeming van een deskundige in de zaak tussen

Stichting het Noordbrabants Landschap, uit Haaren,

Brabantse Milieufederatie,uit Tilburg,
samen eisers, (gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant,verweerder.
Als vergunninghoudster heeft deelgenomen:
Brabant Water N.V.,(gemachtigde: mr. F. Onrust).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 december 2020 over het door vergunninghoudster onttrekken van een grotere hoeveelheid grondwater (van 14,7 miljoen m3 per jaar, naar 18 miljoen m3 per jaar) op de drinkwaterproductielocatie Gilzerbaan aan de Gilzerbaan 425 te Tilburg (bestreden besluit).
Het beroep is ingediend bij rechtbank Oost-Brabant. [1] In een tussenbeslissing van 26 maart 2021 heeft rechtbank Oost-Brabant de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, om door deze rechtbank verder te worden behandeld. De rechtbank Oost-Brabant heeft de zaak verwezen, omdat een rechter-plaatsvervanger van die rechtbank ten tijde van de tussenbeslissing bij het beroep betrokken was als gemachtigde van vergunninghoudster. [2]
De behandeling van het beroep op zitting is – op verzoek van partijen – verschillende keren aangehouden in afwachting van mogelijke overeenstemming tussen partijen. Bij brief van 26 september 2022 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat geen verdere aanleiding bestaat tot aanhouding van het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Namens eisers waren hun gemachtigde, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Speekenbrink, [naam 1] en [naam 2]. Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde en [naam 3] aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 september 2023 geschorst, omdat de rechtbank voorafgaand aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van een reactie van mr. Onrust van 15 september 2023. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder en eisers een termijn van twee weken gegeven om schriftelijk op die reactie te reageren. Eisers en verweerder hebben bij afzonderlijke brieven van 12 oktober 2023 gereageerd. Vergunninghoudster heeft daar bij brief van 18 oktober 2023 op gereageerd.

Tussenbeslissing

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft besloten om het onderzoek nog niet te sluiten en nog geen einduitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst als bedoeld in artikel 8:64, eerste lid, van de Awb. De rechtbank besluit in deze tussenbeslissing – op basis van de hierna volgende overwegingen – tot benoeming van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een afzonderlijk opgestelde onderzoeksopdracht zal de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemen.

Overwegingen

1. Wat zijn de feiten?

Aan de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij N.V. is op 15 juni 1972 op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven [3] een watervergunning verleend voor het onttrekken van grondwater bij de drinkwaterproductielocatie Gilzerbaan. In die vergunning is toestemming verleend voor een onttrekking van 70.000 m3 grondwater per etmaal, 1.620.000 m3 grondwater per maand en 18 miljoen m3 grondwater per jaar. Op 19 november 2007 is de watervergunning op naam van vergunninghoudster gezet.
De maximale vergunde onttrekkingscapaciteit is in het verleden onbenut gebleven. Vanwege een toenemende vraag naar drinkwater in de regio Tilburg is vergunninghoudster voornemens om de huidige onttrekkingshoeveelheid van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar te verhogen naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar.
Op 17 juli 2019 heeft vergunninghoudster een vergunning op grond van de Wnb aangevraagd voor die verhoging, vanwege mogelijke verdrogingsgevolgen voor Natura 2000-gebied ‘Regte Heide & Riels Laag’.
Verweerder heeft op 25 juni 2020 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, strekkende tot het verlenen van de aangevraagde vergunning. Eisers hebben bij brief van 3 augustus 2020 hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft verweerder de vergunning verleend.
Eisers hebben daar op 8 februari 2021 beroep tegen ingesteld.

2. Wat is het wettelijk kader?

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. Wat heeft verweerder besloten?

3.1
In beroep is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of bij bestreden besluit een natuurvergunning met voorschriften is verleend als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of bij bestreden besluit een aanwijzing is gegeven om bepaalde voorschriften uit te voeren als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb, of dat het bestreden besluit een combinatie van beiden inhoudt.
3.2
In artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb staat dat een natuurvergunning is vereist voor het uitvoeren van een project dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van de Wnb kunnen voorschriften aan een natuurvergunning worden verbonden. In artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb staat dat verweerder een verplichting kan opleggen om een handeling overeenkomstig voorschriften uit te voeren, wanneer dat gelet op de instandhoudingsdoelstellingen nodig is voor een Natura 2000-gebied.
3.3
Verweerder en vergunninghoudster hebben in beroep gesteld dat het bestreden besluit uitsluitend een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb inhoudt om de verhoogde grondwateronttrekking uit te voeren met inachtneming van (monitoring)voorschriften. Volgens verweerder is niet langer een natuurvergunning vereist voor het verhogen van de onttrekkingshoeveelheid grondwater naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar.
3.4
De vraag of voor het verhogen van de onttrekkingshoeveelheid een natuurvergunning is vereist, zal hierna door de rechtbank worden beoordeeld. Ongeacht het antwoord op die vraag stelt de rechtbank vast dat uit het bestreden besluit op geen enkele wijze blijkt dat het uitsluitend is gebaseerd op artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Wnb. In het bestreden besluit staat op meerdere plaatsen expliciet benoemd dat is besloten om voor de verhoging van de grondwateronttrekking een natuurvergunning – met voorschriften – te verlenen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Vergunninghoudster heeft ook een aanvraag ingediend voor een natuurvergunning en daarop heeft verweerder door middel van het bestreden besluit besloten. Uit de omstandigheid dat in het bestreden besluit staat dat het besluit mede is gebaseerd op artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb kan niet worden afgeleid dat het besluit uitsluitend op dat artikel is gebaseerd. Het woord ‘mede’ impliceert immers dat is bedoeld om beide bepalingen aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. In het geval dat verweerder na het bestreden besluit tot een standpuntwijziging is gekomen over de vraag of voor het initiatief een natuurvergunning is vereist, had het op de weg van verweerder gelegen om het bestreden besluit in te trekken en te vervangen door een besluit dat wel expliciet en uitsluitend zou zijn gebaseerd op de aanwijzingsbevoegdheid.
Daarnaast stelt de rechtbank – in lijn met een uitspraak van de rechtbank Gelderland [4] van 18 oktober 2022 – vast dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de aanwijzingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het verlenen van een natuurvergunning niet in één besluit verenigd kunnen worden. In het wetsvoorstel voor de Wnb [5] was in artikel 2.4, vijfde lid, uitdrukkelijk opgenomen dat het eerste lid niet van toepassing is op een project waarvoor een natuurvergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is verleend. Artikel 2.4, vijfde lid, van de Wnb is weliswaar niet in werking getreden, maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het mogelijk is om de aanwijzingsbevoegdheid en de natuurvergunning in één besluit te verenigen. Uit de memorie van toelichting bij de Wnb blijkt namelijk dat de aanwijzingsbevoegdheid geen meerwaarde heeft ten opzichte van een natuurvergunning, omdat door (wijziging van de) vergunningvoorschriften hetzelfde resultaat kan worden gerealiseerd. [6] Omdat in het bestreden besluit in overwegende mate wordt benoemd dat sprake is van een natuurvergunning en omdat die ook is aangevraagd, gaat de rechtbank er voor de verdere beoordeling van dit beroepschrift vanuit dat het bestreden besluit een natuurvergunning met voorschriften inhoudt en wordt het bestreden besluit als zodanig beoordeeld.
3.5
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder een natuurvergunning heeft verleend voor een project bestaande uit het verhogen van de huidige hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken uit de drinkwaterproductielocatie Gilzerbaan. Het project ziet op een verhoging van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar. In het bestreden besluit heeft verweerder daarvoor een natuurvergunning verleend, omdat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag volgens verweerder niet zullen worden aangetast. Verweerder heeft het project beschouwd als een voortzetting van een project waarvoor door middel van de watervergunning uit 1972 toestemming is verleend voorafgaand aan de referentiedatum van het Natura 2000-gebied. Volgens verweerder kunnen significant negatieve effecten als gevolg daarvan op voorhand worden uitgesloten. Uit het beheerplan heeft verweerder daarnaast afgeleid dat voor de verhoging van de onttrekkingshoeveelheid een natuurvergunning kan worden verleend, wanneer duidelijk is welke maatregelen nodig zijn om effecten te kunnen uitsluiten en de uitvoering van deze maatregelen geborgd zijn. Die duidelijkheid blijkt volgens verweerder uit een natuurtoets van Royal HaskoningDHV van 21 juni 2019 (hierna: natuurtoets) en een monitoringsplan van 13 mei 2020 (hierna: monitoringsplan). Uit die stukken blijkt dat het met gerichte monitoring op verantwoorde wijze – zonder onomkeerbare schade of een significant effect op de natuur – mogelijk is om de effecten te meten van de toename van de grondwateronttrekking. Gelet daarop heeft verweerder als voorschrift opgenomen dat vergunninghoudster verplicht is om dat monitoringsplan uit te voeren. Een onderdeel van het monitoringsplan is een zonodige bijstelling van de winning indien uit minimaal één van de evaluaties blijkt dat de uitbreiding van de grondwaterwinning bijdraagt aan een verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag (hand-aan-de-kraan-principe).
3.6
In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat niet langer een natuurvergunning is vereist voor het verhogen van de hoeveelheid te onttrekken water, omdat sprake is van intern salderen. Uit de Logtsebaan-uitspraak van de ABRvS van 20 januari 2021 [7] blijkt dat geen natuurvergunning is vereist voor intern salderen.
4. Welke gronden hebben eisers aangevoerd?
4.1
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de natuurvergunning ten onrechte heeft verleend. Bij een grotere grondwateronttrekking dan 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar zullen de natuurwaarden van Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag op onaanvaardbare wijze worden aangetast. Zonder aanvullende maatregelen of nader onderzoek kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten. Een passende beoordeling is ten onrechte achterwege gelaten.
4.2
Eisers achten significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied aannemelijk, omdat het natuurgebied onder druk staat als gevolg van verdroging en een hoge stikstofdepositie [8] , waardoor de kwaliteit van verschillende habitattypen [9] afneemt. Binnen de invloedssfeer van het natuurgebied is sprake van meerdere grondwateronttrekkingen. Uit onderzoek [10] blijkt dat op dit moment onvoldoende grondwater beschikbaar komt voor de natuur en dat de grondwaterstand structureel moet worden verhoogd. In het beheerplan is daarom een pakket aan (hydrologische) herstelmaatregelen voor het gebied geformuleerd om te kunnen voldoen aan de minimale hydrologische randvoorwaarden van de voor verdroging gevoelige habitattypen. Volgens eisers moeten die herstelmaatregelen worden uitgevoerd voorafgaand aan het verhogen van de grondwateronttrekking en is dat nog niet gebeurd. De verhoging van de grondwateronttrekking zal leiden tot een grondwaterstanddaling van 10 centimeter in het natuurgebied en een verdere verslechtering van de situatie en brengt de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar.
4.3
De conclusie dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten kan verweerder niet baseren op de watervergunning van 1972 en het Stadt Papenburg-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dan wel de jurisprudentie van de ABRvS over intern salderen. Volgens eisers kan in redelijkheid niet worden gesteld dat sprake is van een voortzetting van een project waarvoor al toestemming is verleend. Uit jurisprudentie over intern salderen blijkt dat de referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of de milieutoestemming die gold op de referentiedatum. Uit een uitspraak van de ABRvS van 30 maart 2020 [11] blijkt volgens eisers dat de watervergunning niet als dergelijke milieutoestemming wordt beschouwd.
4.4
Volgens eisers kan uit de natuurtoets van Royal HaskoningDHV ook niet worden afgeleid dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten als gevolg van de verhoging van de grondwateronttrekking. Eisers hebben een expertiserapport overgelegd van Deltares van 6 juli 2023 waarin een reactie wordt gegeven op de natuurtoets. In dat rapport wordt geconcludeerd dat diverse onvolledigheden, inconsistenties en onduidelijkheden zijn aangetroffen in de natuurtoets.
5. Is voor het initiatief een natuurvergunning en passende beoordeling vereist?
5.1
Het is op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verboden om zonder natuurvergunning een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. [12] Een natuurvergunning mag alleen worden verleend, wanneer uit een passende beoordeling is gebleken dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast als gevolg van het project. [13]
Geschil
5.2
In beroep is tussen partijen in geschil of een natuurvergunning en dus passende beoordeling is vereist voor het verhogen van de grondwateronttrekking van 14,7 miljoen m3 grondwater naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhoging van de onttrekking kan worden aangemerkt als een project en is ook niet in geschil dat dit project niet nodig is of verband houdt met het beheer van een Natura 2000-gebied. Verder is niet in geschil dat geen passende beoordeling is opgesteld voor de verhoging. Tussen partijen is wel in geschil of het project aangemerkt moet worden als een niet vergunningplichtige voortzetting van een project en of het project significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag.
Voortzetting van een project
5.3
Uit twee uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Stadt Papenburg en Grüne Liga) [14] kan volgens de ABRvS [15] worden afgeleid dat de natuurvergunningplicht niet geldt voor een project waarvoor toestemming is verleend voordat de Habitatrichtlijn (Hrl) van toepassing werd en dat ná die datum nog wordt uitgevoerd of voortgezet. Het toestemmingsregime is niet van toepassing op de voortzetting of uitvoering van een dergelijk project, zolang sprake is van de voortzetting van één en hetzelfde project. Op het moment dat geen sprake meer is van een dergelijke voortzetting, is de wijziging van het bestaande project een afzonderlijk project waarvan beoordeeld moet worden of het significante gevolgen kan hebben. Uit de uitspraak van de ABRvS van 6 september 2023 leidt de rechtbank af dat in de natuurbeschermingswetgeving onder ‘toestemming’ niet iedere vergunning wordt verstaan, maar dat sprake moet zijn van een natuurvergunning of een milieutoestemming. [16] De rechtbank acht dat navolgbaar en in overeenstemming met het systeem van de natuurbeschermingswetgeving. De effecten van een bepaalde activiteit op de natuurwaarden worden of zijn bij andere soorten vergunningen namelijk niet meegewogen. Dat de ABRvS in een door vergunninghoudster genoemde uitspraak van 12 oktober 2022 [17] heeft overwogen dat die toestemming ook kan zijn gelegen in algemene regels op grond van de Hinderwet maakt die conclusie volgens de rechtbank niet anders, omdat de Hinderwet ook ging over de effecten van een bepaalde activiteit op de omgeving.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan het verhogen van de onttrekkingsbevoegdheid van 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar naar 18 miljoen m3 grondwater per jaar redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een voortzetting van een project. Voor het onttrekken van 18 miljoen m3 grondwater per jaar is in 1972 toestemming verleend op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven (GWW). De Hrl is op 7 december 2004 (referentiedatum) gaan gelden voor natuurgebied Regte Heide & Riels Laag. [18] Naar het oordeel van de rechtbank kan de toestemming op grond van de GWW echter niet worden aangemerkt als toestemming als bedoeld in de natuurbeschermingswetgeving. De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat bij het verlenen van de vergunning op grond van die wet rekening is gehouden met effecten van de maximale hoeveelheid wateronttrekking op de natuurwaarden in het gebied. Uit de vergunning uit 1972 blijkt namelijk op geen enkele wijze dat de natuurwaarden onderdeel zijn geweest van de beoordeling of de vergunning kon worden verleend. Daarnaast bleek uit de GWW ook niet expliciet dat de natuurwaarden meegewogen dienden te worden bij de beoordeling of een vergunning op grond van die wet kon worden verleend. In artikel 12, tweede lid, van die wet stond uitsluitend dat de vergunning werd verleend wanneer het algemeen belang dat vorderde. [19] Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank af dat de GWW primair was gericht op het veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening ten behoeve van de volksgezondheid en op het bieden van een schadevergoedings-mogelijkheid voor eigenaren uit wiens grond het water werd onttrokken. Daarnaast komt het belang van de industrie en de landbouw verschillende keren terug in die parlementaire geschiedenis. Dat de parlementaire geschiedenis ook spreekt over ‘vele andere belangen’ acht de rechtbank onvoldoende onderscheidend om daaruit af te kunnen leiden dat de natuurwaarden in alle gevallen – en dus ook in de vergunning van 1972 – volwaardig meegewogen werden bij het beoordelen van vergunningaanvragen. [20] Uit jurisprudentie [21] over de toepassing van de GWW blijkt dat in sommige gevallen wel voorschriften aan de watervergunning werden gesteld ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden. Uit die enkele omstandigheid kan echter ook niet worden afgeleid dat die natuurwaarden in alle gevallen werden meegewogen. In het ontbreken van deze voorschriften in de vergunning uit 1972 ziet de rechtbank extra aanleiding om aan te nemen dat die natuurwaarden niet zijn meegewogen bij het verlenen van de vergunning.
Significante gevolgen
5.5
Nu de verhoging van de grondwateronttrekking naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt kan worden als een voortzetting van een project, volgt uit Stadt Papenburg en Grüne Liga dat moet worden beoordeeld of die verhoging significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag om antwoord te kunnen geven op de vraag of voor die verhoging een natuurvergunning en passende beoordeling is vereist.
5.6
Een project is natuurvergunningplichtig, wanneer significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten. Dat betekent dat niet met zekerheid hoeft vast te staan dat de significante gevolgen zich zullen realiseren, maar dat waarschijnlijk is of het risico bestaat dat het project dergelijke gevolgen kán hebben. [22] In de natuurbeschermingswetgeving is geen definitie opgenomen van het begrip ‘significante gevolgen’. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat een project significante gevolgen kan hebben, wanneer een project de instandhoudings-doelstellingen van een Natura 2000-gebied in gevaar dreigt te brengen. Dit moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en ‑omstandigheden van het natuurgebied. [23]
5.7
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat onvoldoende zekerheid bestaat over de vraag of significante gevolgen voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag kunnen worden uitgesloten.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het beheerplan [24] en de gebiedsanalyse [25] die zijn opgesteld ten behoeve van dat natuurgebied kan worden afgeleid dat het risico bestaat dat de verhoging van de grondwateronttrekking significante gevolgen zal hebben voor dat natuurgebied. Uit die stukken blijkt dat het gebied kampt met verdroging. Op pagina 45 van het beheerplan staat namelijk dat de huidige verdroging wordt aangemerkt als een storingsfactor die een mogelijk knelpunt kan vormen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Op pagina 46 wordt daaraan toegevoegd dat grondwater-onttrekkingen buiten het natuurgebied één van de oorzaken is voor de verlaging van de grondwaterstand in het natuurgebied. Ook blijkt uit diezelfde pagina van het plan dat verdroging moet worden meegewogen in de beoordeling van huidige en nieuwe activiteiten. Uit het beheerplan blijkt dat verschillende maatregelen zijn voorzien die de huidige verdroging tegen zouden moeten gaan, maar uit de natuurtoets blijkt dat die maatregelen nog niet volledig zijn uitgevoerd. Op pagina 52 en 53 van het beheerplan staat verder dat significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied uitgesloten kunnen worden als gevolg van een onttrekking van grondwater van maximaal 14,7 miljoen m3 grondwater per jaar, maar staat ook dat dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten bij het vergroten van de onttrekking tot 18 miljoen m3 grondwater per jaar. Als gevolg van een dergelijke vergroting zal de grondwaterstand nog verder dalen met 10 centimeter.
De rechtbank ziet in de wens van verweerder om monitoringsvoorschriften op te leggen extra reden voor twijfel of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. In het bestreden besluit is voorgeschreven dat conform het monitoringsplan gemonitord moet worden en dat maatregelen (o.a. hand-aan-de-kraan-principe) moeten worden getroffen wanneer uit één van de evaluaties blijkt dat de grondwaterwinning bijdraagt aan een verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied. Het opleggen van die verplichtingen kan er naar het oordeel van de rechtbank op duiden dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten. Wanneer die wel zouden kunnen worden uitgesloten, zouden deze voorschriften niet nodig zijn. Monitoring impliceert dat niet duidelijk is of de verhoging significante gevolgen kan hebben, maar dat daar nog nader onderzoek voor is vereist.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het risico bestaat dat de verhoging van de grondwateronttrekking significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat door middel van de door partijen overgelegde expertise-rapporten onvoldoende zekerheid bestaat of significante gevolgen al dan niet kunnen worden uitgesloten. Het dossier bevat een in opdracht van vergunninghoudster opgestelde natuurtoets van Royal HaskoningDHV van 21 juni 2019 en een reactie daarop van Deltares/Witteveen+Bos van 6 juli 2023 die is opgesteld in opdracht van eisers. In opdracht van vergunninghoudster heeft Royal HaskoningDHV daar op 12 september 2023 op gereageerd. Bij brief van 12 oktober 2023 hebben eisers daar inhoudelijk op gereageerd en Royal HaskoningDHV heeft daar op 17 oktober 2023 weer op gereageerd. In de stukken van Royal HaskoningDHV wordt geconcludeerd dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten en in het rapport van Deltares/Witteveen+Bos wordt geconcludeerd dat significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten. De rechtbank acht zowel Royal HaskoningDHV als Deltares/Witteveen+Bos deskundig op het gebied van ecologie en kan op basis van de haaks op elkaar staande ecologische standpunten van de deskundigen op dit moment niet met zekerheid vaststellen of significante gevolgen kunnen worden uitgesloten. Gelet daarop acht de rechtbank het noodzakelijk dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige in deze zaak onderzoek verricht naar de vraag of dergelijke significante gevolgen – op basis van de bestaande wetenschappelijke kennis over het gebied en de overgelegde expertiserapporten – kunnen worden uitgesloten. De rechtbank zal de StAB daarom opdragen onderzoek te verrichten, overeenkomstig de onderzoeksopdracht.
6. Ambtshalve voorlopige voorziening
Omdat significante gevolgen voor Natura 2000-gebied Regte Heide & Riels Laag als gevolg van de verhoging van de grondwateronttrekking niet kunnen worden uitgesloten, ziet de rechtbank aanleiding en noodzaak om in afwachting van het onderzoeksrapport van de StAB ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. De voorlopige voorziening bestaat eruit dat het bestreden besluit wordt geschorst tot einduitspraak is gedaan in dit beroep.
7. Wat is de conclusie van deze tussenbeslissing?
7.1
De rechtbank acht het – gelet op het voorgaande – noodzakelijk dat de StAB als deskundige in deze zaak onderzoek verricht en daarvan schriftelijk verslag uitbrengt. De rechtbank zal de StAB opdragen onderzoek te verrichten, overeenkomstig de onderzoeksopdracht. Daarnaast zal de rechtbank het bestreden besluit schorsen tot de einduitspraak in dit beroep.
7.2
Eisers hebben gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Omdat nog geen einduitspraak wordt gedaan, zal de rechtbank over dat verzoek nu nog geen beslissing nemen.

De beslissing

De rechtbank:
  • bepaalt dat de StAB als deskundige zal worden opgedragen onderzoek te verrichten overeenkomstig de onderzoeksopdracht en om daarvan schriftelijk verslag uit te brengen;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de einduitspraak in dit beroep;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is genomen door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter en mr. T. Peters en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenbeslissing staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de uitspraak in deze zaak.

Wettelijk kader

Habitatrichtlijn (Hrl)
Artikel 6, derde lid van de Hrl
Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.4, eerste lid, van de Wnb
Gedeputeerde staten leggen, indien dat nodig is voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, aan degene die in hun provincie een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft, een verplichting op om:
informatie over de handeling te verstrekken;
de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen;
de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren, of
e handeling niet uit te voeren of te staken.
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb
Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.8, derde lid, van de Wnb
Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Voetnoten

1.In overeenstemming met artikel 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie.
3.De vergunning wordt onder huidig recht aangemerkt als een watervergunning op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet: een vergunning om grondwater te onttrekken of water te infiltreren ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. In artikel 2.22, eerste lid, van de Invoeringswet Waterwet staat dat de Grondwaterwet-vergunning wordt gelijkgesteld met een Waterwetvergunning. In de Grondwaterwet stond in artikel 53, eerste lid: ‘Een vergunning, verleend op grond van de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven, wordt voor de toepassing van deze wet beschouwd als krachtens deze wet te zijn verleend.’
4.Rechtbank Gelderland 18 oktober 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5829, r.o. 8.9.
5.Staatsblad 2016, 34.
6.
7.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17.3.
8.Dit blijkt volgens eisers uit het op het Natura 2000-gebied betrekking hebbende beheerplan en de gebiedsanalyse.
9.Eisers noemen H2310, H3160, H4010A, H7150.
10.Een verkenning naar de Watervraag van de Noord-Brabantse Natuur van Royal HaskoningDHV, Ecogroen en Deltares van 7 oktober 2020.
11.ABRvS 30 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9656, r.o. 2.5.4. e.v..
12.Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
13.Artikel 2.8, derde lid, van de Wnb.
14.HvJ EU 14 januari 2010, ECLI:EU:C:2010:10 en HvJ EU 10 januari 2016, ECLI:EU:C:2016:10.
15.ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, r.o. 17.7.
16.ABRvS 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3375, r.o. 4.4.
17.ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874, r.o. 16 e.v..
18.Vanaf die datum is dat gebied op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Hrl. In artikel 4, vijfde lid, van de Hrl staat dat het tweede, derde en vierde lid van artikel 6 van de Hrl geldt voor een gebied zodra dat op die lijst is geplaatst. In overeenstemming met die bepaling wordt het begrip ‘Natura 2000-gebied’ in artikel 1.1. van de Wnb ook gedefinieerd als een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 2.1, eerste lid van de Wnb én een gebied dat is opgenomen op die lijst.
19.Staatsblad 1954, 383.
20.Zie o.a.
21.Zie o.a. KB 25 september 1976, ECLI:NL:XX:1976:AM3515 en KB 13 februari 1979, ECLI:NL:XX:1979:AM4474.
22.HvJ EU 7 september 2004, ECLI:EU:C:2004:482, r.o. 41, 43 en 44.
23.HvJ EU, 7 september 2004, ECLI:EU:C:2004:482, r.o. 48; HvJ EU 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, r.o. 93 en ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3129, r.o. 10.1.
24.o.a. p. 5, 29, 30, 45, 46 en 91.
25.o.a. p. 25 t/m 28.