ECLI:NL:RBZWB:2024:290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/4921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek van zorgkosten en hypotheekrente wegens restschuld van een vervreemde eigen woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.710 had. Tevens was er belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep en de vraag of de belanghebbende recht heeft op aftrek van zorgkosten en hypotheekrente wegens een restschuld van een vervreemde eigen woning. De rechtbank concludeert dat de aanslag niet te hoog is en dat de inspecteur de aftrekposten terecht heeft gecorrigeerd. De belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd voor de door hem opgevoerde zorgkosten en de hypotheekrenteaftrek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ( Duitsland ), belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 oktober 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.710. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 30 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2023 om uitstel van de zitting verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen namens de inspecteur: mr. drs. [inspecteur] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag niet te hoog is. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op de aftrek van zorgkosten en aftrek van hypotheekrente wegens een restschuld van een verkochte eigen woning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag niet te hoog. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woont in 2015 in [plaats] ( Duitsland ).
4.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2015 de volgende bedragen aan zorgkosten in aftrek gebracht:
Kosten medicijnen
€ 60
Dieetkosten
€ 600
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 310
Genees- en heelkundige hulp
€ 621
Reiskosten ziekenbezoek
€ 114
Totaal
€ 1.705
4.2.
Ook heeft belanghebbende een bedrag van € 7.788 aangegeven als aftrekbare rente restschuld vervreemde eigen woning.
4.3.
Deze aftrekposten zijn door de inspecteur gecorrigeerd bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015.
4.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende voor het jaar 2015 aangemerkt wordt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. [1]

Motivering

Vooraf: ontvankelijkheid
5. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift vermeld op te komen tegen de uitspraak op bezwaar van 27 september 2022. De rechtbank heeft geconstateerd dat uit het dossier volgt dat de inspecteur meermaals uitspraken op bezwaar heeft gedaan en belanghebbendes brieven steeds heeft aangemerkt als een bezwaarschrift en als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit heeft geresulteerd in onduidelijkheid over het verloop van de procedure en over met name over de ontvankelijkheid het bezwaar.
5.1.
De rechtbank concludeert tot een ontvankelijk beroep en een ontvankelijk bezwaar en motiveert dat als volgt. De brief van belanghebbende met dagtekening 2 augustus 2018 wordt aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De brief van de inspecteur met dagtekening 2 april 2020 wordt aangemerkt als een beslissing op dat verzoek. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar ingediend tegen deze beslissing bij brief met dagtekening 11 mei 2020. Daarop heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2020 beslist. Deze uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet ontvangen. Niet in geschil is dat deze uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het gevolg daarvan is dat de beroepstermijn niet is gaan lopen en het ingediende beroepschrift prematuur is. [2] Het beroepschrift is wel ontvankelijk, omdat het besluit (de uitspraak op bezwaar) wel reeds tot stand was gekomen. [3] De uitspraak op bezwaar van 27 september 2022 is een tweede uitspraak op hetzelfde bezwaar van 11 mei 2020 en dat is niet mogelijk. [4]
5.2.
De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat – ook als sprake is van een ongegrond beroep – de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht zal vergoeden gelet op het procesverloop.
Vooraf: afwijzing verdagingsverzoek
6. Het door belanghebbende ingediende verdagingsverzoek is als volgt gemotiveerd:
“11-08-23 is het huis dat wij huren, volledig afgebrand en ontoegankelijk en onbewoonbaar
verklaard.
Sinds die tijd zijn wij (3 volwassene en hond) ondergebracht in een stacaravan, wegens gebrek aan noodwoningen.
U begrijpt dat door deze brand ook al onze bezittingen en administratie verloren is gegaan.
Dit tezamen met de darmkanker van [naam] .
Wij hebben deze tijd tot juni nodig om, relevante informatie weer ter beschikking te krijgen voor deze zitting, en wij met deze informatie een reële kans hebben, om u ervan te overtuigen dat de belastingdienst er naast zit.”
6.1.
De rechtbank begrijpt dat het afbranden van het huis een tragische gebeurtenis is geweest. De gebeurtenis zorgt er echter niet voor dat het bijwonen van de zitting op 20 december 2023 niet mogelijk was. Daarnaast is het bespreken van de invloed van deze gebeurtenis op de bewijspositie van belanghebbende iets dat bij uitstek ter zitting besproken kan worden. Daarom is het verzoek tot uitstel van de zitting afgewezen.
Aftrekposten
7. Belanghebbende stelt recht te hebben op de aftrek van zorgkosten en de aftrek van hypotheekrente wegens een restschuld van een vervreemde eigen woning (de aftrekposten).
7.1.
De rechtbank overweegt dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de aftrekposten. Belanghebbende heeft daartoe steeds in zijn brieven – aan zowel de inspecteur als aan de rechtbank – geschreven waar beide aftrekposten op zagen. Met betrekking tot de zorgkosten heeft hij aangegeven dat hij veel extra kosten heeft gehad vanwege zijn ziekte en operaties aan maag en gal en dat hij deze kosten heeft benoemd in zijn aangifte. Over de aftrek van hypotheekrente heeft belanghebbende aangegeven dat sprake is geweest van de gedwongen verkoop van zijn huis. Tevens heeft belanghebbende een stuk van een gerechtsdeurwaarder overgelegd.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op de aftrekposten.
7.2.1.
Van de in de aangifte opgenomen zorgkosten heeft belanghebbende geen onderbouwende stukken zoals betaalbewijzen of overzichten van de zorgverzekering overgelegd. Het enkel opnemen van de bedragen in de aangifte is onvoldoende. Daarbij komt dat om in aanmerking te komen voor aftrek van dieetkosten een dieetverklaring vereist is. [5] Deze is ook niet overgelegd.
7.2.2.
Met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek overweegt de rechtbank dat uit het overzicht van gerechtsdeurwaarder volgt dat belanghebbende op 8 februari 2016 een bedrag van € 14.505,50 aan de DSB Bank N.V. verschuldigd is. Daaruit volgt ook dat een bedrag van € 8.492,30 al voldaan is. Er is niet vermeld of het gaat om een restschuld van een verkochte eigen woning. Het is de rechtbank daarom met dit stuk niet duidelijk geworden of sprake is van een restschuld van een verkochte eigen woning en hoeveel rente over die restschuld betaald zou zijn in het jaar 2015. Verder heeft belanghebbende geen onderbouwende stukken overgelegd.
7.3.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aftrekposten terecht gecorrigeerd heeft.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt wel het door hem betaalde griffierecht terug (zie 5.2).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 22 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
2.Hoge Raad 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0194.
3.Artikel 6:10, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3875.
5.Artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f, van de Wet IB en artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.