ECLI:NL:RBZWB:2024:2845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10622 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam], tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar dat zij had ingediend tegen de afwijzing van een WIA-uitkering door het UWV. Het UWV had de aanvraag van [naam] op 30 juni 2023 afgewezen en het bezwaar van eiseres op 21 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen (medische) gronden waren ingediend. Eiseres stelde dat zij de ontbrekende stukken op 8 september 2023 had verzonden, maar het UWV ontving deze niet. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken tijdig ter post zijn aangeboden. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die de voorwaarden voor een bezwaarschrift beschrijven. Eiseres had de gelegenheid om het verzuim te herstellen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10622 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam] uit [plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(kantoor Breda),
gemachtigde: drs. [gemachtigde] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen aan [naam].
1.1
Het UWV heeft de aanvraag van [naam] bij besluit van 30 juni 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit – als bewindvoerder over de goederen van [naam] – bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het beroep
3. Naar het oordeel van de rechtbank moet het beroep ongegrond worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [naam] werkte als Medewerker huishoudelijke zorg voor 20 uur per week. Voor dat werk is zij op 29 juli 2021 uitgevallen door fysieke klachten. Vanaf 1 juli 2022 tot het einde van de wachttijd heeft [naam] een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij beschikking van de kantonrechter van 13 oktober 2022 is [naam] onder meerderjarigenbewind gesteld; eiseres is tot bewindvoerder benoemd. Eiseres heeft het UWV op 20 oktober 2022 verzocht om de correspondentiegegevens te wijzigen in het adres van eiseres. [naam] heeft op 11 april 2023 een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit heeft het UWV de WIA-uitkering per 19 juli 2023 geweigerd, omdat zij volgens het UWV per einde wachttijd 19,23% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit; hierbij zijn geen (medische) gronden ingediend. Het UWV heeft op 9 augustus 2023 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en [naam] verzocht om uiterlijk 4 september 2023 de (medische) gronden per post toe te sturen. Het UWV heeft eiseres op 15 augustus 2023 het primaire besluit, het bezwaarschrift en de ontvangstbevestiging nagestuurd en de termijn voor het indienen van de (medische) gronden verlengd tot 13 september 2023. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden zijn ingediend.
Heeft het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Eiseres voert aan dat [naam] de betreffende gronden heeft verzameld en dat deze op 8 september 2023 aan het UWV zijn verstuurd. De jobcoach van [naam] heeft eiseres op 11 september 2023 doorgegeven dat deze van [naam] begrepen heeft dat de gronden verzonden zijn. Eiseres heeft – naar aanleiding van het niet door het UWV ontvangen stuk – een klacht bij PostNL ingediend. Volgens eiseres is de niet-ontvankelijkverklaring onevenredig en had eiseres tenminste gehoord moeten worden.
5.1
Het UWV stelt dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om de (medische) gronden na te sturen. Deze zijn echter niet ontvangen. Omdat de gronden niet aangetekend zijn verstuurd, rust het verzendrisico op eiseres.
5.2
Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt aan welke eisen een bezwaarschrift moet voldoen. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar – als dat niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6:5 van de Awb – niet-ontvankelijk worden verklaard, mits eiseres de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een daartoe aan eiseres gestelde termijn. Artikel 6:9 van de Awb wordt dan analoog toegepast. [1] Dit artikel bepaalt dat een per post verzonden bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn voor verzending is aangeboden en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Eiseres moet dus eerst aannemelijk maken dat zij het stuk tijdig ter post heeft aangeboden. [2] Uit vaste rechtspraak volgt dat een poststuk ter post is bezorgd op het moment dat het in de brievenbus is gedeponeerd dan wel op het moment dat het op het postkantoor (of bij een andere postaanbieder dan PostNL) is aangeboden.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV eiseres erop gewezen heeft dat het bezwaarschrift niet compleet was en dat het UWV eiseres tot 13 september 2023 in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim te herstellen. Eiseres moest nog (medische) gronden en medische informatie indienen. De rechtbank maakt uit het dossier op – en ook ter zitting is dit bevestigd – dat eiseres deze stukken per reguliere post heeft verzonden. Evenwel heeft het UWV de opgevraagde stukken niet ontvangen. Door de door eiseres gekozen verzendwijze rust op haar het verzendrisico. [3] Eiseres heeft in beroep verwezen naar de mailcorrespondentie tussen de jobcoach van [naam] en eiseres, maar naar het oordeel van de rechtbank volgt daar in onvoldoende mate uit dat de stukken op de post zijn gedaan. De jobcoach stelt hierover immers alleen dat zij van [naam] begrepen heeft dat de stukken op de post zijn gedaan. Ook de bij PostNL ingediende klacht maakt dit niet anders, omdat een dergelijke klacht ingediend kan worden ongeacht of het poststuk ter verzending is aangeboden. Eiseres heeft dus onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de stukken ter verzending zijn aangeboden.
5.4
Voor wat betreft het horen voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 16 december 2020. [4] In die uitspraak heeft de ABRvS geoordeeld dat op grond van artikel 7:3, sub a, van de Awb mag worden afgezien als op voorhand er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Omdat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat de opgevraagde stukken op 13 september 2023 niet ontvangen zijn, is daarmee het verzuim niet hersteld. Het UWV heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Om die reden mocht het UWV afzien van het horen, voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit. Deze grond slaagt daarom ook niet. Eiseres heeft verder ter zitting verwezen naar de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) van 30 januari 2024 [5] over aanpassing van het beoordelingskader bij verschoonbare termijnoverschrijdingen. De rechtbank wijst het beroep op deze rechtspraak af. Bij de beoordeling hiervan zijn onder meer de omvang van de termijnoverschrijding en de partijenconstellatie van belang. Één van de derden in deze procedure is de voormalige werkgever van [naam]. Het besluit over de WIA-uitkering is weliswaar niet tot deze werkgever gericht, maar kan wel financiële gevolgen voor de betreffende werkgever hebben. Dat gegeven en ook het gegeven dat het UWV de opgevraagde stukken nooit heeft ontvangen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het
bezwaar in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:5, eerste lid, sub d:
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, sub a:
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet voldaan is aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:9, tweede lid:
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 7:3, sub a:
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1485.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Rechtbank Zeeland – West-Brabant 25 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3144.
4.ABRvS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2996.
5.CBB 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 tot en met 34.