In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het UWV. Eiser had op 2 april 2020 verzocht om zijn WW-uitkering over maart 2020 opnieuw te laten uitbetalen, maar dit verzoek werd door het UWV afgewezen in een besluit van 15 april 2020. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de indiening van het bezwaar onderzocht, waarbij eiser aanvoerde dat hij onder bewind stond en dat het UWV op de hoogte was van zijn situatie. Eiser stelde dat de WW-uitkering ten onrechte op een ander rekeningnummer was gestort en dat het UWV niet bevrijdend had betaald. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar was overschreden en dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het bezwaar eerder was ingediend dan de datum waarop het UWV het ontving. De rechtbank concludeerde dat het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.