ECLI:NL:RBZWB:2024:2823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/2342
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende, wonende in Frankrijk, tegen de verzuimboete van € 385 bij de aanslag inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2021 beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete, die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd na het niet tijdig indienen van de aangifte. De rechtbank behandelt de feiten en overwegingen rondom de verzending van de uitnodigings- en aanmaningsbrieven, die de belanghebbende betwistte te hebben ontvangen. De inspecteur heeft echter bewijs geleverd dat deze brieven zijn verzonden, wat de rechtbank overtuigde van de rechtmatigheid van de opgelegde verzuimboete.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de brieven niet heeft ontvangen en dat hij niet kon afleiden dat hij de aangifte tot 15 oktober 2022 kon indienen zonder boete. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af en verklaart het ongegrond, waardoor de verzuimboete van € 385 in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat voor het opleggen van een verzuimboete geen opzet of grove schuld vereist is, en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om tijdig aangifte te doen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende in Frankrijk, belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 april 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 de aanslag inkomstenbelasting en premies opgelegd (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd (de verzuimboete).
1.2.
Belanghebbende is uitsluitend in bezwaar gekomen tegen de verzuimboete. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende (via telefonische verbinding) en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is vanaf 20 december 2019 woonachtig in Frankrijk.
3.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2021 per brief uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aangifte). Op deze brieven staat het toezendadres:
[adres]
FRANKRIJK
3.2.
Volgens de aanmaningsbrief van 21 september 2022 moest de aangifte vóór 12 oktober 2022 (de aanmaningstermijn) door de Belastingdienst zijn ontvangen.
3.3.
De Belastingdienst heeft na de aanmaningstermijn de aangifte van belanghebbende op 14 oktober 2022 ontvangen.
3.4.
Met dagtekening 20 december 2022 is de aanslag aan belanghebbende opgelegd. De verschuldigde IB/PVV bedraagt nihil. Gelijktijdig is de verzuimboete opgelegd. Daartegen is tijdig bezwaar gemaakt.

Overwegingen

4. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd.
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de herinneringsbrief, met dagtekening 2 augustus 2022, wel heeft ontvangen, maar de uitnodiging tot het doen van aangifte en de aanmaningsbrief niet.
4.2.
De inspecteur heeft gesteld dat gelet op de verzendrapporten het bewijs is geleverd dat de uitnodiging tot het doen van aangifte- en de aanmaningsbrief naar belanghebbende zijn verzonden.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1.
Belanghebbende betwist de ontvangst van zowel de uitnodigings- als de aanmaningsbrief tot het doen van aangifte voor het jaar 2021. In die stelling ligt een betwisting van de verzending van beide brieven besloten. [1] Het ligt dan op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat de desbetreffende poststukken zijn aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Die bewijslast houdt mede in dat de inspecteur aannemelijk moet maken aan welk postvervoerbedrijf de desbetreffende poststukken zijn aangeboden. [2] Niet in geschil is dat het toezendadres dat de inspecteur heeft gebruikt, juist is.
4.3.2.
De inspecteur heeft inzake de verzending van de uitnodigingsbrief tot het doen van de aangifte een verzendrapportage overgelegd (rapport 1). Uit rapport 1 blijkt het volgende. De uitnodigingsbrief voor de aangifte buitenland over 2021, met als dagtekening 28 februari 2022, is in een geautomatiseerd proces opgemaakt. De medewerker van de Belastingdienst, die rapport 1 heeft opgemaakt, heeft het digitale spoor van de vervaardiging van de uitnodigingsbrief kunnen volgen tot en met het aanbieden aan PostNL ter verzending op 22 februari 2022.
4.3.3.
De inspecteur heeft inzake de verzending van de aanmaningsbrief tot het doen van de aangifte eveneens een verzendrapportage overgelegd (rapport 2). Uit rapport 2 blijkt het volgende. De aanmaning aangifte IB 2021, met als dagtekening 21 september 2022, is in een geautomatiseerd proces opgemaakt. De medewerker van de Belastingdienst, die eveneens rapport 2 heeft opgemaakt, heeft het digitale spoor van de vervaardiging van de aanmaningsbrief kunnen volgen tot en met het aanbieden aan PostNL ter verzending - naar wat op zitting is verklaard - op 7 september 2022.
4.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met rapport 1 en rapport 2 aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodigingsbrief tot het doen van aangifte respectievelijk de aanmaningsbrief aan PostNL zijn aangeboden voor verzending aan belanghebbende. De enkele stelling van belanghebbende dat hij beide brieven niet heeft ontvangen, rechtvaardigt niet het vermoeden dat de uitnodigings- en aanmaningsbrief niet op het adres van belanghebbende zijn ontvangen of aangeboden.
4.4.
Vast staat dat de aangifte op 14 oktober 2022 is ingediend. Dit is dus ná afloop van de aanmaningstermijn (zie 3.3). De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur op grond van artikel 67a van de AWR terecht de verzuimboete heeft opgelegd.
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij enkele weken voordat hij de aangifte heeft ingediend, contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. Een medewerker van de Belastingtelefoon heeft hem verteld dat hij tot 15 oktober 2022 de tijd had om de aangifte in te dienen, aldus belanghebbende. Volgens de inspecteur is in de systemen van de Belastingdienst enkel terug te vinden dat belanghebbende op 14 oktober 2022, dus na de uiterste indieningsdatum, contact met de Belastingtelefoon heeft opgenomen (de belnotitie). Uit deze belnotitie blijkt volgens de inspecteur dat aan belanghebbende informatie is verstrekt inzake de gevolgen van het niet of te laat indienen van de aangifte. Uit de belnotitie blijkt niet dat aan belanghebbende is toegezegd dat hij -na het verstrijken van de termijn in de aanmaning- nog tijdig en zonder het opleggen van een boete de aangifte kon indienen, aldus nog steeds de inspecteur.
4.6.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [3] De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit hetgeen is besproken redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij de aangifte tot 15 oktober 2022 kon indienen zonder het opleggen van een verzuimboete. Belanghebbende kon desgevraagd niet aanduiden op welke dag voorafgaand aan het verlopen van de indieningstermijn hij contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. Gelet op het voorgaande wordt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel verworpen.
4.7.
Voor het opleggen van de verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Voor een geslaagd beroep op avas is het nodig dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat te laat aangifte zou worden gedaan. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat daar in dit geval sprake van is.
4.8.
De rechtbank acht een verzuimboete van € 385 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785, rechtsoverweging 4.3.2.
2.Hoge Raad van 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 rechtsoverweging 2.5.1.
3.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.