In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende, wonende in Frankrijk, tegen de verzuimboete van € 385 bij de aanslag inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2021 beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete, die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd na het niet tijdig indienen van de aangifte. De rechtbank behandelt de feiten en overwegingen rondom de verzending van de uitnodigings- en aanmaningsbrieven, die de belanghebbende betwistte te hebben ontvangen. De inspecteur heeft echter bewijs geleverd dat deze brieven zijn verzonden, wat de rechtbank overtuigde van de rechtmatigheid van de opgelegde verzuimboete.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de brieven niet heeft ontvangen en dat hij niet kon afleiden dat hij de aangifte tot 15 oktober 2022 kon indienen zonder boete. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af en verklaart het ongegrond, waardoor de verzuimboete van € 385 in stand blijft. De uitspraak benadrukt dat voor het opleggen van een verzuimboete geen opzet of grove schuld vereist is, en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om tijdig aangifte te doen.