Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het verkeerd parkeren van zijn voertuig op 15 januari 2022, waarbij het voertuig zodanig was geparkeerd dat het verkeer werd gehinderd. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 18 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. M. Lagas, had het beroep ingediend. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De parkeervakken op het terrein waren duidelijk zichtbaar en het voertuig stond in een doorgang, wat hinder veroorzaakte. De kantonrechter heeft echter ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de procedure meer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
De beslissing van de officier van justitie is gedeeltelijk gegrond verklaard, en de kantonrechter heeft de boete gematigd tot € 112,50, met een terugbetaling van € 37,50 aan de betrokkene. Daarnaast is er een proceskostenvergoeding toegekend van € 218,75 voor de kosten van het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.