In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een café/bar/restaurant met woning, vastgesteld op € 332.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van het object, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, die samenhing met de aanslagen in de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2022. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 maart 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport en een correctie van 6% vanwege de coronapandemie. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de coronamaatregelen en dat de belanghebbende zijn stelling dat de waarde op € 249.000 zou moeten liggen, niet heeft onderbouwd. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, maar kent wel een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022, en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten en een vergoeding voor immateriële schade aan de belanghebbende.