ECLI:NL:RBZWB:2024:275
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 303.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.M. de Jong, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde op de waardepeildatum maximaal € 250.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 7 december 2023, waarbij de belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht heeft vastgesteld op basis van de aankoopprijs van de woning, die door de belanghebbende op 18 maart 2021 voor € 320.000 was gekocht. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die aantonen dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft.
De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de prijs die door de meestbiedende koper zou worden betaald bij verkoop. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde en de daarop gebaseerde aanslag OZB niet te hoog zijn vastgesteld, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van haar griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.