In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Tevens werden vergrijpboetes opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepen en concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de boetes verminderd moeten worden. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de aangifte niet correct was, en de rechtbank vermindert de boetes vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken. De rechtbank verklaart het beroep met betrekking tot de boete IB/PVV gegrond en de beroepen voor het overige ongegrond. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.