In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 10 maart 2021 voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft de Belastingdienst op 10 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank zonder zitting uitspraak doet op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen acht weken na verzending van de uitspraak een vooraankondiging aan eiseres moet verzenden en binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of na het verstrijken van de termijn van zes weken een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Belastingdienst de termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 en het griffierecht van € 51,- moet door de Belastingdienst aan eiseres worden vergoed.
De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.