In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en stelde dat hij recht had op een vergoeding van rente over de teruggaaf van € 50.629. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, met de opmerking dat er geen mogelijkheid was om rente te vergoeden voor te veel betaalde erfbelasting.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur ten onrechte geen rente heeft vergoed. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de aanslag niet in geschil is, maar dat er op de aanslag geen bedrag aan (te vergoeden) rente is vermeld. Dit betekent dat er geen belastingrentebeschikking is gegeven. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, maar dat de belangen van belanghebbende niet gediend zijn met deze vernietiging. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, en de inspecteur moet het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het indienen van bezwaar en beroep tegen belastingbeschikkingen. De rechtbank wijst erop dat alleen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend indien de inspecteur een beschikking heeft gegeven. In dit geval was dat niet het geval, wat de uitkomst van de zaak beïnvloedde.