ECLI:NL:RBZWB:2024:2390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/2093 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering door UWV en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was per 16 januari 2022 beëindigd. Het UWV weigerde op 9 juni 2022 opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 25 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat zijn klachten en beperkingen waren toegenomen en dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling op juiste gronden was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen van eiser correct waren vastgesteld en dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag lagen, geschikt waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen per 20 januari 2022. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2093WIA

uitspraak van 11 april 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 9 juni 2022 (primair besluit) geweigerd per 20 januari 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 20 januari 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 26 juni 2018 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld. Per 15 december 2020 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend.
4.2
Nadat de uitkering beëindigd was per 21 juni 2021 heeft er een nieuwe medische beoordeling plaatsgevonden vanwege een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2021. Met het besluit van 22 juli 2021 is aan eiser meegedeeld dat hij volledig arbeidsongeschikt is en weer een uitkering krijgt. Met het besluit van 15 november 2021 is de uitkering per 16 januari 2022 beëindigd.
4.3
Op 24 januari 2022 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 20 januari 2022.
Met het besluit van 9 juni 2022 heeft het UWV geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen per 20 januari 2022. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.2
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er geen argumenten zijn om op medische gronden volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Gelet op de nieuwe klachten (letsel aan de rechter onderarm met nog restverschijnselen en endocriene aandoening) wordt de eerder opgestelde functionele mogelijkhedenlijst van 12 juli 2021 geactualiseerd. Ook ziet de verzekeringsarts aanleiding om eiser aanvullend te beperken op het gebied van sociaal functioneren, zoals klantcontacten en conflicthantering.
5.3
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2022.
5.4
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de beperkingen die zijn aangenomen in de rubrieken 1 en 2 te maken hebben met de stemmingsstoornis, gedragsproblemen en op de (anamnestisch gestelde) status na CVA. De aangegeven beperkingen voorkomen mentale overbelasting. Er bestaat geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd welke lichamelijke beperkingen aangenomen moeten worden. Vanwege de klachten aan de rechterarm is, om overbelasting te voorkomen, een aanvullende beperking aangenomen voor trillingen. Omdat bij onderzoek maar zeer lichte beperkingen aan de arm, pols en hand zijn gevonden bestaat geen aanleiding om eiser meer te beperken. De verzekeringsarts b&b heeft ook gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Omdat eiser is aangewezen op regelmaat, is hij wel aangewezen op dagdiensten. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de beperkingen van eiser in de FML van 9 mei 2022 juist zijn weergegeven.
Standpunt eiser
6. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de eerder toegekende uitkering ten onrechte is beëindigd en dat zijn klachten en beperkingen zijn toegenomen. Eiser is van mening geen benutbare mogelijkheden te hebben. Eiser is het oneens met het feit dat de verzekeringsarts b&b hem niet heeft gezien en ook geen medische informatie heeft opgevraagd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verwijsbrief van de GGZ van 6 december 2021 overgelegd. Op 13 maart 2024 heeft eiser nog een aantal medische stukken overgelegd. Eiser heeft verder nog gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat niet alle kennis is vergaard over de af te wegen belangen. Ook is eiser van mening dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
Standpunt UWV
7. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De bij het beroepschrift overgelegde informatie was ook al bekend in de bezwaarprocedure en is meegenomen bij de heroverweging. Eiser is gezien door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b heeft op juiste gronden kunnen oordelen dat een (fysiek) spreekuur niet noodzakelijk was. Uit het onderzoeksverslag van 12 juli 2021 blijkt dat destijds slechts tijdelijk geen benutbare mogelijkheden is aangenomen. Het UWV is van mening dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Overwegingen rechtbank
Is er sprake van een zorgvuldig onderzoek?
8.1
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de darmklachten, de diabetes, de psychische klachten en het peesletsel. Ook het alcoholgebruik van eiser was bekend bij de verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts heeft een uitgebreid medisch onderzoek verricht. Rekening houdend met de resultaten van dit onderzoek en de beschikbare medische informatie heeft de verzekeringsarts de belastbaarheid vastgesteld.
8.2
De enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door een verzekeringsarts b&b achterwege is gebleven kan niet kan leiden tot de conclusie dat alleen daarom al sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. [1] In dit geval is er geen reden om tot onzorgvuldigheid te concluderen, omdat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 28 februari 2023 inzichtelijk en uitgebreid heeft gemotiveerd waarom de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid juist is weergegeven. Ook heeft de verzekeringsarts b&b in dat rapport inhoudelijk gereageerd op de door eiser aangevoerde gronden.
8.3
Naar vaste rechtspraak mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel en is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. [2] Geen van deze situaties doet zich hier op de datum in geding voor, zodat ook geen aanleiding bestaat te oordelen dat de verzekeringsarts b&b nog medische informatie had moeten inwinnen.
8.4
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
9.1
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat bij de opstelling van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie of al bekend was bij de verzekeringsartsen, dan wel geen betrekking heeft op de datum in geding, zoals ook ter zitting is erkend door eiser. Met betrekking tot de informatie van de neuroloog van 2 april 2021 merkt de rechtbank nog op dat hoewel er uit die informatie blijkt dat er op 13 maart 2021 sprake was van krachtverlies en er gedacht werd aan een CVA, uit latere en al bekende informatie gebleken is dat daarvan geen sprake is. In de informatie van de huisarts van 5 juli 2021 wordt immers vermeld dat er op 13 maart 2021 gedacht werd aan een CVA, maar dat uit de MRI bleek dat hiervan geen sprake was en werd de diagnose gesteld op een functioneel beeld. Nu deze informatie van de huisarts ten tijde van de beoordeling door de verzekeringsartsen al bekend was, hoeft de informatie van de neuroloog van 2 april 2021 niet meer afzonderlijk aan de verzekeringsarts b&b te worden voorgelegd.
9.2
Niet gebleken is dat in de FML van 9 mei 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
10.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker (scannen) (Sbc-code 315133), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071).
10.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Bespreking overige gronden
11. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag. De rechtbank is van oordeel dat met de rapportages het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Eisers beroepsgrond dat er sprake is van een motiveringsgebrek volgt de rechtbank daarom niet. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat de eerder toegekende uitkering ten onrechte is beëindigd, laten vallen, Ook heeft eiser de grond dat er een belangenafweging moet plaatsvinden laten vallen. Deze stellingen hoeven daarom geen verdere bespreking meer.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
12. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 20 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen per 20 januari 2022. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 11 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.