ECLI:NL:CRVB:2023:1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
22/3198 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 18 april 2019 ziekmeldde wegens rugklachten, had op 15 januari 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv wees deze aanvraag af op basis van een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd. Appellant stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, waaronder slaapstoornissen en de onvoorspelbaarheid van zijn pijn. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende informatie had verzameld en dat de verzekeringsarts niet verplicht was om aanvullende medische informatie op te vragen, aangezien er al voldoende gegevens beschikbaar waren. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen.

Uitspraak

22.3198 WIA

Datum uitspraak: 5 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 augustus 2022, 21/2233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden van het hoger beroep en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als magazijnmedewerker voor gemiddeld 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 18 april 2019 wegens rugklachten ziekgemeld voor dit werk. Appellant heeft op 15 januari 2021 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding daarvan heeft appellant op 29 maart 2021 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft appellant niet in staat geacht tot zijn eigen arbeid als magazijnmedewerker, maar wel tot de geselecteerde functies van transportplanner, schadecorrespondent en receptionist. Berekend is dat appellant 22,80% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 7 april 2021 de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering per 15 april 2021 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is beschouwd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. In het rapport van 27 juli 2021 heeft deze arts geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat af te wijken van de eerdere beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het rapport van 11 augustus 2021 tot dezelfde conclusie gekomen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2021 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat er, uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, geen reden bestaat om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken. Het Uwv heeft volgens de rechtbank voldoende duidelijk onderbouwd dat appellant in staat is de functies te vervullen. Geconcludeerd is dat het Uwv terecht de WIA-aanvraag van appellant heeft afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is
verricht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Ten aanzien van het medisch onderzoek stelt appellant zich op het standpunt dat geen sprake is van een zorgvuldig onderzoek omdat er geen medische informatie of advies is opgevraagd bij zijn medische behandelaars, om zo een meer nauwkeurige verklaring te vinden voor zijn pijn en verminderde energie. Ten aanzien van de vastgestelde beperkingen houdt appellant staande dat geen rekening is gehouden met zijn slaapstoornissen als gevolg van de rugpijn. Ook is geen rekening gehouden met de onvoorspelbaarheid van zijn pijn en het energievermogen. Volgens appellant moet er bij de belastbaarheid rekening worden gehouden met de voor hem nodige rust- en herstelmomenten, die bestaan uit liggen en slapen. Appellant verzoekt om schadevergoeding, bestaande uit de kosten die hij niet heeft kunnen betalen wegens het gebrek aan uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.2. Voor zover appellant in hoger beroep heeft gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat medische informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector, wordt hij daarin niet gevolgd. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1306), wordt overwogen dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel en is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier voor.
4.2.3.
Uit het dossier blijkt daarnaast dat de arts van het Uwv geen aanleiding heeft gezien medische informatie bij de behandelaars van appellant op te vragen, omdat uit dossierinformatie en eigen onderzoek voldoende gegevens zijn gebleken waarop een zorgvuldige besluitvorming kon worden gebaseerd. In het dossier was informatie van de orthopedisch chirurg, de neurochirurg en het Rughuis aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 juli 2021 overtuigend gemotiveerd toegelicht dat er geen aanleiding bestaat in bezwaarfase alsnog nadere informatie op te vragen. Volgens hem bevat het dossier medische informatie, heeft hij over het ziektebeeld geen verdere vragen, staat appellant niet meer onder behandeling en heeft appellant ook niet aangegeven bij welke behandelaars er informatie zou moeten worden opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. Tot slot heeft appellant desgevraagd ter zitting bevestigd dat, hoewel hij van mening is dat informatie had moeten worden opgevraagd bij bijvoorbeeld de neuroloog, alle beschikbare informatie van de neuroloog reeds in het dossier aanwezig is en er geen andere informatie beschikbaar is. Ook om die reden valt niet in te zien waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector. De grond van appellant slaagt niet.
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.4.1.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Aan deze informatie kan niet het gewicht worden ontleend dat hij wenst. Overwogen wordt als volgt.
4.4.2.
De informatie van de orthopeed en neuroloog zijn reeds eerder in de procedure ingebracht. De arts van het Uwv en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben deze informatie betrokken in het onderzoek en in de rapporten van respectievelijk 30 maart 2021 en 20 juli 2022 overtuigend gemotiveerd dat daarin geen reden wordt gezien meer beperkingen aan te nemen op de datum in geding van 15 april 2021.
4.4.3.
De overig ingebrachte informatie, bestaande uit de brief van de reumatoloog van
13 september 2022, het rapport van Ascidentur en de eindrapportage Werkfit maken van
22 september 2022, geven hiertoe ook geen aanleiding. Overwogen wordt dat de brief van de reumatoloog van 13 september 2022 ziet op een onderzoek van 23 augustus 2022. Dit is van ruim na de datum in geding en bevat geen objectief vastgestelde beperkingen die gelden op de datum in geding. Er zijn geen reumatische aandoeningen vastgesteld. De brief bevat daarom geen aanknopingspunten om appellant op die datum meer beperkt te achten dan is vastgesteld.
Het rapport van Ascidentur en de eindrapportage Werkfit maken van 22 september 2022 bevatten dat ook niet. Deze rapporten zien op de re-integratiebegeleiding en de verdere oriëntatie op de arbeidsmarkt gericht op het vinden van een beroepsrichting. Dit zijn geen medische stukken waaruit medisch objectiveerbare beperkingen, geldend op de datum in geding, kunnen worden afgeleid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 april 2023 bovendien overtuigend gemotiveerd waarom de voornoemde medische informatie geen aanleiding geeft appellant zwaarder beperkt te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in zijn conclusies gevolgd.
4.5.
Hoewel de Raad begrijpt dat voor appellant voorop staat wat hij zelf voelt en ervaart, gaat het bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, zoals hier aan de orde, om beperkingen die een medisch objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. De subjectieve beleving van appellant is daarom niet doorslaggevend. Het wordt door het Uwv niet ontkend dat appellant pijnklachten ervaart en beperkingen heeft. Met de geobjectiveerde klachten van appellant is echter door het Uwv voldoende rekening gehouden in de FML van 30 maart 2021. Dat appellant in verband met zijn klachten meer beperkt is dan waarmee rekening is gehouden, heeft hij ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door appellant ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ziet de Raad in wat hij heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.7.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor schadevergoeding zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.E. Voorberg, in tegenwoordigheid van N. Zwijnberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
(getekend) I.E. Voorberg
(getekend) N. Zwijnberg