ECLI:NL:RBZWB:2024:2347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
02-821099-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over computervredebreuk en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een klachtdelict

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van computervredebreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 mei 2017 tot en met 29 juni 2018 meermalen met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de Outlook Web Access (web e-mailserver) van [bedrijf benadeelde] B.V. en daarbij vertrouwelijke gegevens heeft overgenomen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het onder feit 3 tenlastegelegde, omdat de klacht niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De verdachte heeft zich verdedigd door te stellen dat hij handelde in het kader van een arbeidsconflict en dat hij niet wederrechtelijk handelde, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan computervredebreuk en het voorhanden hebben van wachtwoorden met het oogmerk om computervredebreuk te plegen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een aanpassingsstoornis, en heeft een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur opgelegd met een proeftijd van één jaar. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821099-18
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 14 mei 2017 tot en met 29 juni 2018 computervredebreuk heeft
gepleegd door in te loggen in de web e-mailserver van [bedrijf benadeelde] B.V .;
feit 2:in de periode van 24 december 2014 tot en met 17 juni 2015 computervredebreuk
heeft gepleegd door in te loggen in de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V .;
feit 3:in de periode van 26 juni 2018 tot en met 29 juni 2018 heeft geprobeerd [benadeelde]
te chanteren;
feit 4:in de periode van 6 juni 2018 tot en met 7 februari 2019 een lijst met
gebruikersnamen en wachtwoorden van medewerkers van [bedrijf benadeelde] B.V .
voorhanden heeft gehad met de bedoeling om daarmee computervredebreuk te plegen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde afdreiging de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. De heer [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft de daarvoor vereiste klacht niet binnen de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalde termijn van drie maanden nadat hij als klachtgerechtigde kennis had genomen van het gepleegde feit, zijnde 29 juni 2018, ingediend. De klacht dateert immers van 23 oktober 2018, terwijl de klachttermijn is geëindigd op 27 september 2018. Het dossier bevat verder ook niets waaruit je de uitdrukkelijke wens van [benadeelde] tot vervolging binnen deze termijn kan afleiden.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu de klacht niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Het onder feit 3 tenlastegelegde feit betreft een klachtdelict. Dat betekent dat naast de aangifte uit een klacht moet blijken dat de aangever vervolging van de mogelijke dader wenst. Op grond van artikel 66 Sr dient een klacht binnen drie maanden ‘na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit’ te worden ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) overwogen dat wanneer de klacht niet binnen die termijn van drie maanden is ingediend, de vervolging daarop afstuit. Dit is anders, zo blijkt uit ditzelfde arrest, ingeval de klacht weliswaar niet voldoet aan de formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging wel heeft gewenst. De Hoge Raad heeft hierbij overwogen dat van die wens wel binnen die termijn van drie maanden zal moeten zijn gebleken.
[benadeelde] heeft zijn klacht niet ingediend binnen drie maanden nadat hij op 29 juni 2018 kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde] pas op 23 oktober 2018 aangifte heeft gedaan van afdreiging. Diezelfde dag heeft hij ook een klacht ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens in lijn met het arrest van de Hoge Raad onderzocht of op andere wijze binnen die drie maanden is gebleken dat [benadeelde] vervolging tegen verdachte wenste. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Het dossier bevat geen stukken waaruit volgt dat [benadeelde] vervolging wenst. De aangifte van [aangever] van 14 september 2018 kan in ieder geval niet als een zodanige wens worden uitgelegd. Niet alleen betreft het een ander strafbaar feit (computervredebreuk), het betreft ook een ander persoon.
De rechtbank is – gelet op wat hiervoor is overwogen – van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie wel ontvankelijk.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] namens [bedrijf benadeelde] B.V ., het rapport van het onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau Fox-IT, de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte meermalen met zowel zijn eigen inloggegevens als met de inloggegevens van [benadeelde] in de web e-mailserver en de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V . heeft ingelogd en vertrouwelijke gegevens heeft overgenomen en de verklaring van verdachte zelf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder 1 en 2 tenlastegelegde computervredebreuk. Verdachte heeft niet wederrechtelijk binnengedrongen op de web e-mailserver en de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V .. Er zijn immers geen handelingen verricht tegen de onmiskenbare wil van [benadeelde] . Verdachte beschikte nog steeds over de eerder aan hem door [bedrijf benadeelde] B.V . verstrekte inloggegevens, hij was ooit geautoriseerd, en is nooit uitdrukkelijk de toegang tot de systemen van [bedrijf benadeelde] B.V . ontzegd. Evenmin heeft [bedrijf benadeelde] B.V . de toegangscode aangepast om te voorkomen dat verdachte kon inloggen. Ondanks dat verdachte ziek was, verrichte hij in de verweten pleegperiode nog rechtmatige werkzaamheden voor [bedrijf benadeelde] B.V .. Dit alles is gebeurd met de (stilzwijgende) toestemming van directeur/eigenaar [benadeelde] , althans niet tegen zijn onmiskenbare wil. Pas op 1 juni 2018 is de arbeidsovereenkomst door een rechterlijke beslissing ontbonden, maar ook op dat moment gold dat deze uitspraak toen nog niet onherroepelijk was en [verdachte] daaruit niet kon of hoefde af (te) leiden dat hij niet meer gerechtigd was in te loggen in de systemen.
Ook de vereiste “opzet” kan naar de mening van de verdediging niet worden bewezen. Op zijn minst zou dan vast moeten komen te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hetgeen hij deed in strijd was met de uitdrukkelijke wil van rechthebbende. Dat blijkt niet.
De verdediging is voorts van mening dat Outlook Web Access, zoals op de tenlastelegging is opgenomen, niet kan worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk, zoals bedoeld in artikel 138ab Sr. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2024:455 en ECLI:NL:GHDHA:2022:1551 is de verdediging van mening dat weliswaar uiteindelijk is ingelogd op een server, maar vía een web interface. De tekst van de tenlastelegging lijkt hier niet aan te sluiten bij de bevindingen van Fox-IT. Indien Outlook Web Acces wel kan worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk, stelt de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat deze web e-mailserver aan [bedrijf benadeelde] B.V . toebehoort.
Daarnaast is volgens de verdediging geen sprake is van een valse sleutel. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op basis van zijn autorisatie de systemen niet mocht raadplegen. Eén van de taken van verdachte was om wantoestanden binnen het bedrijf aan de kaak te stellen. In dat kader had hij ook een overzicht van de gebruikersnamen en wachtwoorden ontvangen, telefoongesprekken opgenomen en gegevens overgenomen. Dit kan alleen in opdracht van [bedrijf benadeelde] B.V . zijn gegaan.
Ook merkt de verdediging op dat het delictsbestandsdeel ‘binnendringen’ ontbreekt in de tenlastelegging van feit 2.
De verdediging bepleit eveneens vrijspraak van feit 4. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het bestand met gebruikersnamen en wachtwoorden heeft gedownload. Voor zover al kan worden vastgesteld dat verdachte inloggegevens heeft verworven, heeft hij nooit de bedoeling gehad dat er met die inloggegevens strafbare feiten zouden worden gepleegd. Dat verdachte handelde met het oogmerk van computervredebreuk kan dus niet worden vastgesteld.
Tot slot stelt de verdediging dat aan verdachte een beroep op overmacht toekomt en wel in de zin van noodtoestand. Verdachte had een arbeidsrechtelijk conflict met [benadeelde] en wilde zich verweren in een civiele zaak. Alle handelingen die hij heeft verricht, moeten in dat licht worden bekeken. Om die reden kan het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’ niet worden vervuld. De slotsom is dat verdachte hoe dan ook van al het aan hem onder 1,2 en 4 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wat niet ter discussie staat
Verdachte is op 1 juli 2011 in dienst getreden bij het bedrijf [bedrijf benadeelde] B.V .. Hij verrichtte werkzaamheden als financieel en juridisch adviseur. Binnen deze organisatie was hij tevens verantwoordelijk voor de ICT-gerelateerde aspecten. Dit omvatte onder andere het ontwerp en onderhoud van de ICT-infrastructuur, waarbij hij diende als primair aanspreekpunt voor alle ICT-gerelateerde vraagstukken. Omdat hij deze werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf benadeelde] B.V ., had de verdachte persoonlijke inloggegevens met verhoogde beheerdersrechten om toegang te verkrijgen tot de bedrijfsservers van [bedrijf benadeelde] B.V . Op 2 februari 2015 werd verdachte ziek. Kort daarna kreeg hij via zijn vader, die ook voor [bedrijf benadeelde] B.V . werkte, te horen dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd. In september 2015 heeft verdachte nagenoeg alle spullen die hij tot zijn beschikking had bij zijn werkgever ingeleverd. Uiteindelijk heeft de kantonrechter op 1 juni 2018 de arbeidsovereenkomst ontbonden. Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld, waarna op 31 januari 2019 de beschikking van de kantonrechter voor het grootste deel is bekrachtigd.
Feit 1
Opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen met behulp van een valse sleutel?
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij (ook) in de tenlastegelegde periode van 14 mei 2017 tot en met 29 juni 2018 meerdere malen met zijn eigen inloggegevens en met de inloggegevens van de directeur/eigenaar van het bedrijf, [benadeelde] , heeft ingelogd via een webbrowser op de e-mailaccounts van de web-e-maildienst van [bedrijf benadeelde] B.V .. Hij heeft daarbij meerdere keren schermafbeeldingen van e-mails gemaakt. Hij wilde zich verweren in een civiele zaak, waarin hij op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht was de waarheid te vertellen. Daarvoor moest hij de waarheid achterhalen, aldus verdachte. Hij vond het niet chique, maar ook niet strafbaar wat hij deed. Hem is nooit verteld dat hij niet meer mocht inloggen, evenmin is hem de toegang op een andere manier onmogelijk gemaakt. Verdachte heeft voorts verklaard dat gedurende zijn dienstverband hij onder meer de opdracht zou hebben gekregen om misstanden in de organisatie aan het licht te brengen. Wat hij deed viel onder die opdracht. In het kader van die opdracht zou hij ook de gebruikersnamen en wachtwoorden van anderen hebben gekregen. Hij had die lijst van [bedrijf benadeelde] B.V . gekregen.
De rechtbank constateert dat verdachte zich op 2 februari 2015 ziek heeft gemeld en dat hij kort hierna te horen heeft gekregen dat zijn werkgever het dienstverband met hem wilde beëindigen. Afgezien wellicht van een enkele e-mail ter overdracht is niet gebleken dat verdachte hierna nog concrete werkzaamheden voor het bedrijf moest verrichten dan wel heeft verricht. In september 2015 heeft hij voorts onder andere zijn laptop en telefoon ingeleverd. Verdachte was ziek en verwikkeld in een arbeidsconflict. De tenlastegelegde periode dateert van ruim twee jaar na zijn ziekmelding en de aanzegging dat het bedrijf het dienstverband wilde beëindigen. Verdachte heeft verklaard in te hebben gelogd in het kader van waarheidsvinding in zijn arbeidsgeschil.
De rechtbank is van oordeel dat het inloggen met eerder rechtmatig verkregen gegevens van een ander en het vervolgens downloaden van bedrijfsgegevens om deze vervolgens te kunnen gebruiken in een gerechtelijke procedure rondom een eigen arbeidsconflict op geen enkele wijze kan behoren tot de tussen [bedrijf benadeelde] B.V . en verdachte overeengekomen werkzaamheden. Daar is ook niet van gebleken. [bedrijf benadeelde] B.V . heeft hier geen toestemming voor gegeven, laat staan dat daartoe een opdracht bestond. Door in de tenlastegelegde periode desondanks in te loggen met de inloggegevens van [benadeelde] ( [gebruikersnaam 1] ) met genoemd doel heeft verdachte toegang tot de systemen van [bedrijf benadeelde] B.V . gekregen met behulp van een valse sleutel, waarmee van ‘binnendringen’ sprake is.
Van wederrechtelijk binnendringen is sprake indien men zich de toegang verschaft tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende. Verdachte heeft betwist dat hij heeft gehandeld tegen een onmiskenbare wil van [benadeelde] , nu hij ooit geautoriseerd was en hem nooit, door woorden of daden, duidelijk zou zijn gemaakt dat hij niet meer mocht inloggen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [bedrijf benadeelde] B.V . het account van verdachte (nog) niet had geblokkeerd en de wachtwoorden (nog) niet had aangepast in de onderhavige casus niet maakt dat het voor verdachte niet duidelijk moet zijn geweest dat hij in de ten laste gelegde periode niet meer mocht inloggen op de systemen van [bedrijf benadeelde] B.V . Vast staat immers dat reeds ruim twee jaar duidelijk was dat [bedrijf benadeelde] B.V . het dienstverband wilde beëindigen, dat hieruit een arbeidsrechtelijk conflict was ontstaan en dat verdachte reeds ruim twee jaar geen feitelijke werkzaamheden voor het bedrijf meer verrichte. Het door verdachte gebruiken van de inloggegevens van [benadeelde] kan niet anders dan tegen de (onmiskenbare) wil van [benadeelde] zijn, nog daargelaten dat niet vast is komen te staan dat verdachte ooit gerechtigd was om met het doel om misstanden aan het licht te brengen met de gegevens van [benadeelde] heeft mogen inloggen. Voorgaande maakt dat ook het beroep op het ontbreken van opzet aan de zijde van verdachte wordt gepasseerd.
Het op deze wijze binnendringen maakt dat de wederrechtelijkheid ervan in beginsel een gegeven is. Dat zou in deze zaak slechts anders kunnen zijn indien het beroep op noodtoestand zou slagen. Het beroep op noodstand zal hierna, na het bespreken van de feiten, worden besproken.
Geautomatiseerd werk
Door de verdediging is verder als verweer gevoerd dat Outlook Web Access, zoals het in de tenlastelegging als term is opgenomen, niet kan worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk, zoals bedoeld in de artikel 138ab Sr. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Volgens artikel 80sexies Sr en Europese richtlijn 2013/40/EU wordt onder een geautomatiseerd werk verstaan een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen.
De rechtbank stelt, gelet op het dossier en het besprokene ter zitting, vast dat met Outlook Web Access (web e-mailserver) wordt bedoeld: de digitale inrichting die binnen het bedrijf [bedrijf benadeelde] B.V . werd gebruikt om e-mails te versturen. De rechtbank begrijpt, uit de informatie uit het dossier en gebaseerd op algemene kennis van systeemarchitectuur en informatie- en communicatietechnologie, dat een inrichting om e-mails te versturen, zoals bij [bedrijf benadeelde] B.V ., de volgende technische componenten of lagen kent voor een juiste werking:
Fysieke laag: De servers, netwerkapparatuur en opslag vormen de fysieke infrastructuur waarop de web interface draait.
Besturingssysteem (OS) laag: Het besturingssysteem (bijv. Linux of Windows Server) beheert serverbronnen en biedt services voor de webapplicatie.
Applicatie laag: De webapplicatie, geschreven in talen zoals PHP of JavaScript, verwerkt gebruikersinteracties, zoals het lezen en verzenden van e-mails.
Databaseserver: De server waarop gegevens worden opgeslagen en opgehaald, bijvoorbeeld e-mails en hun metadata.
Gebruikersinterface (UI) laag: Hetgeen gebruikers zien en waarmee ze interacteren in hun webbrowser, inclusief HTML, CSS en JavaScript, voor de weergave en interactie met e-mails.
De verdediging heeft aangevoerd dat met de term ‘Outlook Web Acces’ geduid wordt op een web interface, oftewel op een grafische gebruikersomgeving (GUI) bedoeld voor de gegevensuitwisseling tussen een computergebruiker en de webapplicatie. De verdediging heeft bepleit dat deze Outlook Web Acces niet kan worden beschouwd als een geautomatiseerd werk in het licht van de relevante jurisprudentie en wetgeving, waaronder de genoemde uitspraken onder de kenmerken ECLI:NLHR:2024:455 en ECLI:NLGHDHA:2022:1551. Dit verweer treft echter geen doel. De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat hierbij niet slechts wordt uitgegaan van de gebruikersinterface, maar van de complete inrichting voor het versturen van e-mails zoals hiervoor ten aanzien van de verschillende lagen is beschreven. Een dergelijke inrichting is bestemd om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen en kwalificeert daarmee als geautomatiseerd werk.
Wat de rechtbank betreft staat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de inrichting om e-mails te versturen aangeduid als Outlook Web Access (web e-mail server) van [bedrijf benadeelde] B.V . was. Het civielrechtelijk eigendomsbegrip is hierbij niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend.
ConclusieDe rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 14 mei 2017 tot en met 29 juni 2018 meermalen met behulp van een valse sleutel is binnengedrongen in de Outlook Web Access (web e-mailserver) van [bedrijf benadeelde] B.V . en daarbij schermafbeeldingen van e-mails heeft gemaakt.
Feit 2Ontbreken bestanddeelDe rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging van feit 2 in de derde regel na het woord ‘ [bedrijf benadeelde] B.V .’ de woorden ‘
is binnengedrongen’zijn weggevallen. De rechtbank leest deze woorden in de tenlastelegging in. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
PleegperiodeDe tenlastegelegde periode lijkt afgeleid van de omstandigheid dat (zie het proces-verbaal dat begint op pagina 259) op de NAS van verdachte geluidsbestanden zijn aangetroffen die een bestandsnaam hebben, waarin data zijn verwerkt liggend in de periode van 24 december 2014 tot en met 17 juni 2015.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij in de eerste weken van 2015 met zijn eigen inloggegevens ( [gebruikersnaam 2] ) heeft ingelogd op de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V . Hij heeft daarbij doelbewust geluidsbestanden overgenomen en schermopnames gemaakt. Deze verklaring wordt ook ondersteund door de schermopname van een communicatiesysteem die op zijn NAS is aangetroffen. Het begin van de schermopname (aangetroffen in de map “overige informatie waarvan het belang nu niet blijkt”) laat een scherm zien met een overzicht van telefoongesprekken van 15 april 2015. Te zien is dat er is ingelogd met het account “ [gebruikersnaam 2] ”. In het zoekveld van de kolom “gespreksinformatie” staat de tekst “ [naam] ( [plaats 1] )” en bij het zoekveld van de kolom “datum” is de optie “vandaag” geselecteerd. In het filmpje is te zien dat er wordt geklikt op een gesprek van 15 april 2015 en dat het gesprek wordt afgespeeld. Het betreft een gesprek tussen [benadeelde] en een medewerker van een ander bedrijf. Uit de geselecteerde datum van 15 april 2015 leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval op 15 april 2015 heeft ingelogd en dat dat bestand toen ook de betreffende naam heeft gekregen.
Op basis van de verklaring die de verdachte tijdens de zitting terzake heeft afgelegd, alsmede het feit dat uit de genoemde schermopname blijkt dat de verdachte op 15 april 2015 heeft ingelogd en een bestandsnaam heeft aangemaakt waarin deze datum is verwerkt, in samenhang met de constatering dat de aangetroffen bestanden op de NAS voorzien zijn van namen waarin op dezelfde manier data zijn verwerkt, concludeert de rechtbank dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 juni 2015 heeft ingelogd op de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V ., schermopnames heeft gemaakt en geluidsbestanden heeft overgenomen.
Opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen met behulp van een valse sleutel?De rechtbank is, zoals hiervoor ook onder feit 1 overwogen, van oordeel dat het maken van schermopnames en het overnemen van geluidsbestanden van telefoongesprekken op geen enkele wijze deel kan hebben uitgemaakt van de werkzaamheden die verdachte voor [bedrijf benadeelde] B.V . verrichtte.
Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat op de momenten dat verdachte inlogde op de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V . hij de hem ter beschikking staande inloggegevens gebruikte voor een ander doel dan waarvoor deze hem ter beschikking waren gesteld, zodat deze op dat moment als valse sleutel kwalificeerden.
Onder verwijzing naar hetgeen verder hierover ten aanzien van feit 1 is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake was van opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in de zin van artikel 138ab, eerste lid, Sr.
Het op deze wijze binnendringen maakt dat de wederrechtelijkheid ervan in beginsel een gegeven is. Dat zou in deze zaak slechts anders kunnen zijn indien het beroep op noodtoestand zou slagen. Het beroep op noodstand zal hierna, na het bespreken van de feiten, worden besproken.
ConclusieDe rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 juni 2015 meermalen met een valse sleutel heeft ingelogd op de telefooncentrale van [bedrijf benadeelde] B.V . en daarbij schermopnames van telefoongesprekken heeft gemaakt en geluidsbestanden heeft overgenomen
Feit 4Verdachte heeft op zitting verklaard dat de inloggegevens in zijn hoofd zaten. Hij betwist een kopie te hebben gemaakt van het bewuste bestand.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vermoedelijk op 6 juni of 7 juni 2018 een Excel bestand met gebruikersnamen en wachtwoorden van werknemers van [bedrijf benadeelde] B.V . heeft gedownload. Dit bestand is immers aangetroffen op zijn computer, een laptop van het merk Microsoft Surface.
De vraag is vervolgens of verdachte het oogmerk heeft gehad om met deze inloggegevens computervredebreuk te plegen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zoals hiervoor onder feit 1 reeds is overwogen, was verdachte sinds februari 2015 niet meer aan het werk voor het bedrijf. Hij was ziekgemeld en verwikkeld in een arbeidsconflict. Hij had in september 2015 onder andere zijn laptop en telefoon ingeleverd. In juni 2018 was de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden, in welke zaak het Gerechtshof op 31 januari 2019 de beschikking van de kantonrechter grotendeels bekrachtigde.
In de context van hetgeen is overwogen en bewezen is verklaard ten aanzien van de feiten 1 en 2, en meer in het bijzonder dat verdachte zelf heeft verklaard ‘bewijs’ te willen verzamelen, kan het in de onderhavige zaak niet anders zijn dan dat verdachte met de in juni 2018 gedownloade gegevens (ruim drie jaar na de aankondiging dat de werkgever het dienstverband wilde beëindigen) – opnieuw – computervredebreuk wilde plegen.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte gebruikersnamen en wachtwoorden voorhanden heeft gehad met het oogmerk om hiermee computervredebreuk te plegen.
Overmacht wegens noodtoestand
De verdediging stelt dat verdachte zich tussen conflicterende belangen bevond. Hij voelde dat hij de maatschappelijke plicht had om de waarheid van de feiten in zijn ontslagprocedure in te doen brengen. Hij vond dat hij onjuist werd behandeld en negatief werd neergezet door zijn werkgever, terwijl er juist het nodige te vertellen was over zijn werkgever. Ter zitting heeft verdachte verklaard een afweging te hebben moeten maken tussen de verplichting voortvloeiend uit artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de regels voortvloeiend uit het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering.
De rechtbank stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een beroep op overmacht wegens noodtoestand kan worden gehonoreerd. De te nemen drempel is bijzonder hoog: ‘uitzonderlijke gevallen kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderlinge strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren’ (HR 23 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967).
De rechtbank is van oordeel dat toepassing van deze strenge maatstaf maakt dat het beroep op noodtoestand in het onderhavige geval niet kan worden gehonoreerd. De rechtbank begrijpt dat het arbeidsconflict waarin verdachte met zijn werkgever verzeild is geraakt ingrijpend voor verdachte is geweest. Het verzamelen van gegevens voor zijn eigen ontslagprocedure heeft echter niet te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat dit het overtreden van de strafwet zou rechtvaardigen. Dat verdachte zich desalniettemin in een noodtoestand bevond, is onvoldoende aannemelijk geworden. Het gestelde rechtvaardigheidsgevoel is in deze niet voldoende dwingend. Daar komt nog bij dat de omstandigheden die zouden hebben genoopt tot wetsovertreding al geruime tijd speelden. Gesteld noch gebleken is dat niet-strafbare alternatieven om het beoogd doel te bereiken voldoende zijn onderzocht en kennelijk volkomen ineffectief zouden zijn geweest.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op overmacht wegens noodtoestand. Dat betekent dat de wederrechtelijkheid van hetgeen verdachte onder feit 1 en 2 wordt verweten, in de desbetreffende feiten een bestanddeel, vaststaat.
Eindconclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 2 en 4 verweten feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 14 mei 2017 t/m 29 juni 2018 te [plaats 1] , gemeente Hilvarenbeek,
meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten Outlook Web Access (web e-mailserver), van [bedrijf benadeelde] BV is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten met een wachtwoord en gebruikersnaam van een medewerker van [bedrijf benadeelde] BV en (vervolgens) heeft hij, verdachte, de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf overgenomen, te weten door schermafbeeldingen van mails te maken;
2.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 juni 2015 te [plaats 1] , gemeente Hilvarenbeek,
meermalen opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten de telefooncentrale, van [bedrijf benadeelde] BV
is binnengedrongenmet behulp van een valse sleutel, te weten met zijn, verdachtes, eigen wachtwoord en gebruikersnaam en (vervolgens) heeft hij, verdachte, de gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of worden overgedragen door middel van voornoemd geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevond voor zichzelf overgenomen, te weten door geluidsbestanden/schermopnames van telefoongesprekken te maken;
4.
in de periode van 6 juni 2018 tot en met 7 februari 2019 te [plaats 2] , gemeente Bladel,
met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd computerwachtwoorden en toegangscodes,
waardoor toegang kon worden gekregen tot een geautomatiseerd werk van [bedrijf benadeelde] BV, voorhanden heeft gehad;
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging is in de derde regel van het onder 2 tenlastegelegde weggevallen de woorden ‘is binnengedrongen’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Overweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat in de tenlastelegging het delictsbestanddeel “binnendringt” ontbreekt, wat betekent dat het feit niet te kwalificeren is. Dit zou tot ontslag van alle rechtsvervolging dienen te leiden.
De rechtbank constateert, met de raadsman, dat dit bestanddeel niet in de tenlastelegging is opgenomen, maar zij verbindt daaraan niet het door de verdediging bepleite rechtsgevolg. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een kennelijke omissie aan de zijde van het openbaar ministerie, waarbij ervan uit wordt gegaan dat dit bestanddeel dus abusievelijk is weggevallen. Hoewel in de tenlastelegging het “binnendringen” niet expliciet is vermeld, moet de tenlastelegging, gelet op de gehele tekst daarvan, zo worden gelezen dat deze is toegesneden op artikel 138ab Sr. De rechtbank leest het “binnendringen” aldus in de tenlastelegging in. Hierbij neemt zij onder meer ook in aanmerking dat niet alleen uit de tekst van de tenlastelegging, maar ook uit de inhoud van het dossier, uit hetgeen ter terechtzitting is besproken en uit de vermelding van het wetsartikel 138ab Sr onder de tekst, het duidelijk is geweest voor verdachte waartegen hij zich moest verdedigen en hij aldus niet in zijn verdediging is geschaad.
Overweging ten aanzien van feit 4De verdediging heeft uiteengezet waarom aan verdachte ten aanzien van feiten 1 en 2 een geslaagd beroep op overmacht wegens noodtoestand toekomt.
De rechtbank heeft hiervoor, bij de motivering van de bewezenverklaring van feiten 1 en 2, het beroep op overmacht wegens noodtoestand reeds besproken en verworpen. Feit 4 kan in de kern niet los worden gezien van feiten 1 en 2. Hetgeen verdachte onder feit 4 wordt verweten, is immers verkregen met de onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde computervredebreuk.
De rechtbank verwerpt het beroep op overmacht wegens noodtoestand ook ten aanzien van feit 4. Zij verwijst voor de motivering daarvoor naar hetgeen zij hiervoor reeds over het beroep op overmacht wegens noodtoestand heeft overwogen
Conclusie
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de lage kans op recidive en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Afgezet tegen de geringe ernst van de feiten, zijn de persoonlijke gevolgen voor verdachte zeer groot, aldus de verdediging. Wat begon als een arbeidsconflict is een aaneenschakeling van ellende geworden de afgelopen jaren. De vaststelling door de rechtbank dat verdachte strafbaar heeft gehandeld, zou voor verdachte al een straf op zich zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk en het voorhanden hebben van wachtwoorden die bestemd waren om computervredebreuk te plegen. Verdachte heeft herhaaldelijk en over een langere periode ingelogd op de systemen van zijn werkgever, terwijl hij daartoe niet gerechtigd was. Hij was niet meer aan het werk. Hij was ziekgemeld en verwikkeld in een arbeidsconflict.
Verdachte had ten aanzien van het beheer van de ICT systemen van [bedrijf benadeelde] B.V . verhoogde rechten, waardoor hij in allerlei systemen kon inloggen. Het is cruciaal om verantwoordelijk om te gaan met dergelijke verhoogde rechten. Misbruik maken van deze privileges is niet alleen een schending van het vertrouwen dat in de functie is gesteld, maar het brengt ook aanzienlijke risico's met zich mee voor de organisatie. Door misbruik te maken van deze rechten kan een ICT-beheerder vertrouwelijke gegevens blootstellen, zoals hierna is beschreven, de integriteit van systemen en gegevens in gevaar brengen, en zelfs de operationele continuïteit van de organisatie op het spel zetten. Dit gedrag staat niet alleen haaks op de ethische normen die van een ICT-professional worden verwacht, maar het kan ook ernstige juridische en financiële gevolgen hebben. Kortom, het misbruiken van verhoogde rechten is niet alleen een grote zonde tegen het vertrouwen en de integriteit, maar het vormt ook een bedreiging voor de veiligheid en stabiliteit van de organisatie. Verdachte heeft zich hieraan schuldig gemaakt.
Verdachte is naar eigen zeggen in de bedrijfssystemen op zoek gegaan naar informatie die hij kon inbrengen in een gerechtelijke procedure tussen hem en zijn werkgever. Hij is zelfs zo ver gegaan dat hij vertrouwelijke correspondentie tussen zijn werkgever en diens advocaat, tussen zijn werkgever en diens leveranciers en tussen zijn werkgever en diens werknemers heeft gelezen, vertrouwelijke telefoongesprekken heeft beluisterd en hiervan schermafbeeldingen/opnames heeft gemaakt. Ook heeft hij bestanden met betrekking tot functioneringsgesprekken van werknemers gedownload. De rechtbank begrijpt dat een arbeidsconflict ingrijpend kan zijn, maar het biedt geen rechtvaardiging om in te loggen in de systemen van het bedrijf en vertrouwelijke informatie over te nemen. Dat zijn werkgever geen strak wachtwoordbeleid voerde, maakt dat niet anders. Verdachte had juist een eigen verantwoordelijkheid om af te zien van het inloggen in de systemen en al helemaal van het overnemen van gegevens. Door zo te handelen heeft verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de privacy van zijn werkgever en heeft hij de integriteit van het geautomatiseerde werk waar de bedrijfscommunicatie op draaide, aangetast.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank houdt rekening met het rapport van [psychiater] van 8 april 2023. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken en dwangmatige trekken in de persoonlijkheid. Deze stoornis was tijdens het plegen van de feiten aanwezig, maar niet zodanig dat verdachte het ongeoorloofde van zijn handelen niet kon inzien en niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Hij heeft weloverwogen zitten dubben of hij op het account van zijn werkgever moest inloggen. Hij vond het niet chique maar ook niet strafbaar. Hij heeft dus ook niet geprobeerd om het te laten. Hij zag bovendien geen andere mogelijkheid om de vermeende leugenachtigheid van zijn werkgever aan te kunnen tonen. Om die reden wordt geadviseerd het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Er zijn veel beschermende factoren aanwezig. De psychiater heeft zich onthouden van een advies over zorgprognose, beïnvloedingsmogelijkheden, interventiemogelijkheden en -condities.
De rechtbank houdt ook rekening met het rapport van de reclassering van 21 maart 2022. Daarin staat dat verdachte zijn leven op orde had. Hij had een uitdagende baan, was actief in de gemeenschap, had goed contact met zijn familie en zou een huis gaan bouwen. Het geluk lachte hem toe. Voor hem geheel onverwachts liet zijn werkgever hem weten dat hij zou worden ontslagen. Dit zorgde voor een aaneenschakeling van ellende voor verdachte. Hij verzette zich tegen zijn ontslag, dat uitmondde in een rechtszaak. Hij kwam in grote problemen doordat de ontslagprocedure midden in de periode viel dat hij en zijn vrouw een huis lieten bouwen. Er ontstonden grote zorgen rondom de financiën en de afbouw van het huis. Hij raakte depressief en ontwikkelde diverse fysieke klachten. Bovenop dat alles bleek een van zijn zonen ongeneeslijk ziek en overleed. Al deze ontwikkelingen zijn volgens de reclassering de opmars geweest naar de gedragingen van verdachte. Verdachte droeg een enorme verdriet met zich mee, ervoer groot onrecht en voelde zich machteloos. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Er zijn veel beschermende factoren. Omdat interventies of toezicht niet noodzakelijk wordt geacht, wordt geadviseerd bij bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het heeft lang geduurd voordat deze zaak met een vonnis tot een afronding is gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Die termijn is in het geval van verdachte in elk geval aangevangen op 7 februari 2019, de datum van de doorzoeking van zijn woning..
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Op 7 februari 2019 is de woning van verdachte doorzocht. Verdachte is op 1 mei 2019 over de feiten gehoord. De zaak is in oktober 2021 voor het eerst op zitting aangebracht. De zaak zou toen inhoudelijk worden behandeld. Vanwege zeer omvangrijke onderzoekswensen van de verdediging heeft de inhoudelijke behandeling toen geen doorgang gevonden. Ook is er vertraging ontstaan tijdens het Pro Justitia-onderzoek. Daarna heeft het ook lang geduurd voordat de zaak weer op zitting werd aangebracht, ook doordat een eerder geplande inhoudelijke zittingsdatum van de zijde van de rechtbank onverwacht geen doorgang kon vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn, ook gelet op het eigen aandeel hierin van verdachte en de ingewikkeldheid van de zaak, fors is overschreden en zal daarmee in sterke mate rekening houden bij het bepalen van de straf.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat een straf zonder meer op zijn plaats is. Wat verdachte heeft gedaan, kan en mag niet. Hij had daarvoor ook geen verontschuldigbare reden. Het is belangrijk dat verdachte dat beseft.
Gelet op het tijdsverloop, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, het lage recidiverisico en de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van één jaar passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 34.881,37, waarvan € 33.881,37 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. Hiervan is een bedrag van € 7.500,- reeds vergoed (op basis van het arrest van het gerechtshof in de civiele zaak die tussen partijen speelde). Het totaal gevorderde bedrag komt daarmee uit op
€ 27,381,37, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit:
  • Advocaatkosten € 8.260,94
  • Forensisch onderzoek Fox-IT € 24.620,43 minus € 7.500,- = 17.120,34
  • Coördinatie en aansturing onderzoek
De materiële schade
De advocaatkosten
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het lijkt te gaan om kosten die zijn gemaakt in de civiele procedure tussen [benadeelde] en verdachte. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de advocaatkosten niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Forensisch onderzoek Fox-IT
De rechtbank stelt vast dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 31 januari 2019 in het kader van de civiele procedure tussen [benadeelde] en verdachte al gemotiveerd heeft beslist op een verzoek tot vergoeding van de onderzoekskosten van Fox-IT. Het hof heeft destijds een bedrag van € 7.500,- toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij thans onvoldoende heeft onderbouwd dat hij méér schade heeft geleden dan het bedrag dat reeds als vergoeding door het hof is toegewezen. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heet betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de onderzoekskosten van Fox-IT niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Coördinatie en aansturing onderzoek cq. vervolgstappen medewerker [aangever]De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd of en, zo ja, welke werkzaamheden door [aangever] zijn verricht, welke kosten aan die werkzaamheden zijn verbonden en of die werkzaamheden rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heet betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de kosten voor het coördineren, het aansturen en het nemen van vervolgstappen door medeweker [aangever] niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schadeDe benadeelde partij heeft deze schadepost schriftelijk toegelicht door te verwoorden dat het handelen van verdachte een inbreuk op zijn ‘zakelijke en privé privacy’ betreft en grote impact op hem heeft gehad. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo dat als grondslag wordt aangevoerd dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek).
Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2019:793 overweegt de rechtbank dat van een aantasting in de persoon op andere wijze in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Hiervan is in onderhavige zaak in het geheel niet gebleken.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. De benadeelde partij dient in dat geval met concrete gegevens te onderbouwen dat sprake is van bedoelde aantasting. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Nu van dit laatste geen sprake is, is een concrete onderbouwing door de benadeelde partij van zijn stelling dat hij immateriële schade heeft geleden vereist. Deze ontbreekt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 138ab en 139d van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het
onder 3 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen,
worden verwerkt en worden overgedragen door middel van het geautomatiseerd
werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf overneemt, meermalen
gepleegd;
feit 2:computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen,
worden verwerkt en worden overgedragen door middel van het geautomatiseerd
werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf overneemt, meermalen
gepleegd;
feit 4:met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid,
138b of 139c van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een
computerwachtwoord, toegangscode of een daarmee vergelijkbaar gegeven
waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel
daarvan, voorhanden hebben, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. I.M.L. Felix en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.